In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2013, stonden twee beroepen van eiseres B.V. centraal, die betrekking hadden op de teruggaaf van omzetbelasting. Eiseres had in totaal € 88.807 aan omzetbelasting voldaan voor het jaar 2010 en € 70.795 voor de periode van januari tot en met september 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard en geen teruggaaf verleend. Eiseres stelde dat zij ten onrechte geen teruggaaf ontving, omdat zij ervan uitging dat bij gegrondverklaring van haar beroep tegen de loonheffingen ook de omzetbelasting zou worden teruggegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet op een concrete toezegging kon vertrouwen, aangezien zij niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen de belastingaanslagen. De rechtbank verwees naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), die bepalen dat tegen elke belastingaanslag apart bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres te laat was ingediend en dat er geen reden was om de inspecteur te verplichten tot teruggaaf van de omzetbelasting. In de tweede zaak werd de vraag behandeld of eiseres omzetbelasting verschuldigd was over het aandeel dat aan de masseuses toekwam. De rechtbank oordeelde dat eiseres een prestatie aan de klant verrichtte en dat de gehele vergoeding voor de massage aan eiseres toekwam. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond, waarbij het subsidiaire standpunt van de verweerder niet verder behandeld hoefde te worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.