Uit het verslag van BJZ van 23 mei 2013 en haar toelichting ter zitting blijkt het volgende.
De ouders hebben een aantal gesprekken gevoerd en de vader heeft een aantal individuele gesprekken met de gezinsvoogd gevoerd. Het is de ouders echter niet gelukt om onder begeleiding van BJZ, op een voor de kinderen niet schadelijke manier, gezamenlijk het ouderschap vorm te geven en een situatie te creëren waarin overleg over de omgang kan plaatsvinden. De onderlinge problemen staan nog steeds gezamenlijk ouderschap in de weg, waarbij sprake is van intimidatie, diskwalificatie, gebrek aan vertrouwen, strijd, verschil van visie en lijnrecht tegenover elkaar staan. Het belang van de kinderen wordt nog steeds ondergeschikt gemaakt aan de persoonlijke conflicten. De bijkomende (recht)zaken domineren de gesprekken tussen partijen, waarbij het partijen niet lukt om hun (negatieve) emoties daarbuiten te laten. Het is van groot belang voor de ontwikkeling van de kinderen dat beide ouders zich actief gaan inzetten voor het opheffen van de (ernstige) ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen die hiervan het gevolg is. Zij dienen daartoe verantwoord vorm te geven aan het ouderschap en aan een vorm van samenwerking. Dit is een voorwaarde voor een voor de kinderen emotioneel onbelastende (onbegeleide) omgang met de vader. De ouders hebben er steeds blijk van gegeven niet in staat te zijn om samen deze voorwaarde te realiseren. Mede daarom is een ondertoezichtstelling uitgesproken en heeft BJZ getracht de ouders bij deze taak te ondersteunen. De vader heeft echter aangegeven niet meer mee te willen werken aan oudergesprekken. Vervolgens heeft BJZ besloten om een zogenoemd veiligheidsplan, geïnspireerd op de methode Signs of Safety (hierna: SoS-plan), op te stellen voor zowel de situatie bij de vader als bij de moeder thuis. Vanwege de aanhoudende weigering van de vader om met de moeder (en haar netwerk) in gesprek te gaan om het SoS-plan te kunnen vormgeven, is geconcludeerd dat de kernwaarden die gelden voor het slagen van het SoS-plan (gezamenlijkheid, veranderingsbereidheid, onderhandelingsbereidheid, commitment, partnerschap) bij de vader niet of in zeer geringe mate aanwezig zijn. Dit heeft tot gevolg dat uitvoering van een dergelijk plan tot weinig of geen resultaat zal leiden en mogelijk zelfs een verslechtering van de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen betekent. Het traject is daarom door BJZ stopgezet.
BJZ heeft een aantal begeleide contacten georganiseerd tussen de vader en de kinderen. Deze contacten zijn prettig en in harmonie verlopen, waarbij het contact tussen de vader en de kinderen warm en betrokken oogde. De kinderen en de vader waren blij elkaar weer te zien. De vader sloot goed aan bij het niveau en de belevingswereld van de kinderen en hield zijn problemen met de moeder buiten de kinderen tijdens deze contactmomenten. De omgang geeft de vader echter steeds aanleiding om via zijn advocaat BJZ te bevragen over opmerkingen van de kinderen tijdens de omgang en dat is zorgelijk te noemen, aldus BJZ.
BJZ is van mening dat met name de onduidelijkheid over de frequentie van het contact met de vader spanningen oplevert bij de kinderen, die zich bij [minderjarige 1] vooral in somatische klachten uiten en bij de jongens in moeilijk luisteren en (lichte) gedragsproblemen. BJZ ziet zich voor een groot dilemma gesteld. Omgang is in beginsel in het belang van de kinderen, maar daarvoor is noodzakelijk dat de vader en de moeder met elkaar in gesprek komen om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven en afspraken te maken over de omgang, zodat de kinderen verlost worden van de spanningen. De huidige situatie zorgt voor een grote verzwaring van de draaglast bij de kinderen waardoor zij onvoldoende toekomen aan hun ontwikkelingstaken Dit vormt een voortdurende (grote) bedreiging voor hun ontwikkeling. Een oplossing is alleen mogelijk als het partijen lukt om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven door hun relatie te verbeteren en met elkaar te overleggen over de kinderen. Anders ziet BJZ als enige oplossing dat er geen contact meer plaatsvindt tussen de vader en de kinderen. Zij kunnen dan loyaal zijn aan één ouder en zich richten op hun ontwikkelingstaken. De kans bestaat echter dat deze oplossing in de pubertijdsfase voor problemen zorgt in hun ontwikkeling. Vanuit de identiteitsvorming zullen de kinderen in deze ontwikkelingsfase de behoefte ontwikkelen om hun afkomst te onderzoeken. De vraag is of zij in deze fase draag- en veerkrachtig genoeg zijn om te bepalen hoe, in welke mate en op welke wijze zij contact zoeken met de vader. BJZ kan derhalve thans geen advies geven. Er is een patstelling ontstaan die alleen door de ouders zelf of anders door een rechterlijke beslissing kan worden doorbroken.