ECLI:NL:RBNHO:2013:6987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
C-14-125240 - FA RK 10-1181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgangsregeling tussen ouders na beëindiging gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de omgang met hun kinderen. Eerder was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en dat het gezamenlijk gezag over het oudste kind was beëindigd. De vader had verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank constateerde dat de vader zich niet had gehouden aan de voorwaarden van de professionele hulpverlening en niet bereid was om samen te werken met de moeder. Dit gebrek aan samenwerking en communicatie tussen de ouders leidde tot een onhoudbare situatie voor de kinderen, die onder de spanningen tussen hun ouders leden. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheden voor onbegeleide omgang waren uitgeput en dat voortzetting van begeleide omgang niet langer zinvol was. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige situatie ernstige nadelen voor hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling met zich meebrengt. De rechtbank wees het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af, omdat dit in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
HZ
zaak- en rekestnummer: C/14/125240 / FA RK 10/1181
datum: 7 augustus 2013
Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
advocaat: mr. S. Tang,
tegen:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde tevens verzoekende partij,
advocaat: mr. F. Westenberg.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de moeder en de vader.

HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In deze zaak zijn eerdere beschikkingen gegeven op 2 november 2011 en 28 november 2012.
Bij de beschikking van 2 november 2011 is bepaald dat de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum], en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum], hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Voorts is het verzoek van de moeder om ten laste van de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen vast te stellen afgewezen. De zaak is met betrekking tot de verzoeken inzake omgang en gezag aangehouden, in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Bij de beschikking van 28 november 2012 is bepaald dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] wordt beëindigd en dat de moeder thans wordt belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1]. Het verzoek van de vader tot vaststelling van gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3], is afgewezen. Voorts is bepaald dat omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig begeleid en onder regie van Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) zal plaatsvinden. De zaak is met betrekking tot de omgang aangehouden in afwachting van bericht van partijen omtrent het verloop van de begeleide omgang en ten aanzien van de gewenste voortgang van de procedure.
Ter griffie is op 24 mei 2013 een verslag van BJZ ingekomen van 23 mei 2013 betreffende de omgang tussen de vader en de kinderen.
Bij bericht van 30 mei 2013 is namens de moeder verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak.
Ook namens de vader is bij bericht van 30 mei 2013 verzocht om een voortzetting van de mondelinge behandeling. Voorts is namens de vader aangegeven dat het verslag van het contact tussen de vader en de kinderen op 8 mei 2013 ontbreekt en dat er geen nieuwe afspraken zijn gemaakt over voortzetting van de contacten.
Bij proces-verbaal van 10 juni 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank en dat er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
Bij berichten van 26 juni 2013 en 1 juli 2013 zijn namens de moeder nadere stukken ingediend.
Bij bericht van 27 juni 2013 zijn namens de vader nadere stukken ingediend.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 8 juli 2013, alwaar zijn verschenen de moeder, bijgestaan door mr. Tang, alsmede de vader, bijgestaan door mr. Westenberg. Namens de Raad is verschenen de heer [werknemer raad]. Namens BJZ is verschenen de gezinsvoogd, de heer [gezinsvoogd].

DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

De rechtbank neemt hier over hetgeen ten aanzien van de omgang is opgenomen en overwogen in de eerdere beschikkingen. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank als volgt.
De moeder heeft in haar inleidend verzoekschrift verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen éénmaal per twee weken omgang met de vader hebben van vrijdagmiddag 17.30 uur tot zondagmiddag 17.30 uur, alsmede in de vakanties en op feestdagen in onderling overleg. Ter zitting heeft de moeder meegedeeld niet langer achter dit verzoek te staan door alles wat er is gebeurd. Thans verzoekt zij geen omgangsregeling vast te stellen. Nu er nimmer een omgangsregeling is vastgesteld door de rechtbank, begrijpt de rechtbank het verzoek van de moeder aldus dat zij haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling heeft ingetrokken. De rechtbank beschouwt dit verzoek daarmee als afgedaan.
De rechtbank begrijpt uit de bewoordingen van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift van de vader, dat hij verzoekt een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen éénmaal per veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.30 uur bij hem zijn, alsmede op een in de tussenliggende week doordeweekse avond, nader te bepalen in onderling overleg, en de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen, waarbij partijen na afloop van de kerstvakantie ieder jaar afspraken maken over de verdeling van de vakanties in het lopende jaar.
Bij de beschikking van 28 november 2012 is bepaald dat omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig begeleid en onder regie van BJZ zal plaatsvinden.
Bij beschikking van 10 januari 2013 (procedurenummer 141991 / OT RK 12-1469) heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd voor de duur van twaalf maanden, tot 17 januari 2014.
Uit het verslag van BJZ van 23 mei 2013 en haar toelichting ter zitting blijkt het volgende.
De ouders hebben een aantal gesprekken gevoerd en de vader heeft een aantal individuele gesprekken met de gezinsvoogd gevoerd. Het is de ouders echter niet gelukt om onder begeleiding van BJZ, op een voor de kinderen niet schadelijke manier, gezamenlijk het ouderschap vorm te geven en een situatie te creëren waarin overleg over de omgang kan plaatsvinden. De onderlinge problemen staan nog steeds gezamenlijk ouderschap in de weg, waarbij sprake is van intimidatie, diskwalificatie, gebrek aan vertrouwen, strijd, verschil van visie en lijnrecht tegenover elkaar staan. Het belang van de kinderen wordt nog steeds ondergeschikt gemaakt aan de persoonlijke conflicten. De bijkomende (recht)zaken domineren de gesprekken tussen partijen, waarbij het partijen niet lukt om hun (negatieve) emoties daarbuiten te laten. Het is van groot belang voor de ontwikkeling van de kinderen dat beide ouders zich actief gaan inzetten voor het opheffen van de (ernstige) ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen die hiervan het gevolg is. Zij dienen daartoe verantwoord vorm te geven aan het ouderschap en aan een vorm van samenwerking. Dit is een voorwaarde voor een voor de kinderen emotioneel onbelastende (onbegeleide) omgang met de vader. De ouders hebben er steeds blijk van gegeven niet in staat te zijn om samen deze voorwaarde te realiseren. Mede daarom is een ondertoezichtstelling uitgesproken en heeft BJZ getracht de ouders bij deze taak te ondersteunen. De vader heeft echter aangegeven niet meer mee te willen werken aan oudergesprekken. Vervolgens heeft BJZ besloten om een zogenoemd veiligheidsplan, geïnspireerd op de methode Signs of Safety (hierna: SoS-plan), op te stellen voor zowel de situatie bij de vader als bij de moeder thuis. Vanwege de aanhoudende weigering van de vader om met de moeder (en haar netwerk) in gesprek te gaan om het SoS-plan te kunnen vormgeven, is geconcludeerd dat de kernwaarden die gelden voor het slagen van het SoS-plan (gezamenlijkheid, veranderingsbereidheid, onderhandelingsbereidheid, commitment, partnerschap) bij de vader niet of in zeer geringe mate aanwezig zijn. Dit heeft tot gevolg dat uitvoering van een dergelijk plan tot weinig of geen resultaat zal leiden en mogelijk zelfs een verslechtering van de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen betekent. Het traject is daarom door BJZ stopgezet.
BJZ heeft een aantal begeleide contacten georganiseerd tussen de vader en de kinderen. Deze contacten zijn prettig en in harmonie verlopen, waarbij het contact tussen de vader en de kinderen warm en betrokken oogde. De kinderen en de vader waren blij elkaar weer te zien. De vader sloot goed aan bij het niveau en de belevingswereld van de kinderen en hield zijn problemen met de moeder buiten de kinderen tijdens deze contactmomenten. De omgang geeft de vader echter steeds aanleiding om via zijn advocaat BJZ te bevragen over opmerkingen van de kinderen tijdens de omgang en dat is zorgelijk te noemen, aldus BJZ.
BJZ is van mening dat met name de onduidelijkheid over de frequentie van het contact met de vader spanningen oplevert bij de kinderen, die zich bij [minderjarige 1] vooral in somatische klachten uiten en bij de jongens in moeilijk luisteren en (lichte) gedragsproblemen. BJZ ziet zich voor een groot dilemma gesteld. Omgang is in beginsel in het belang van de kinderen, maar daarvoor is noodzakelijk dat de vader en de moeder met elkaar in gesprek komen om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven en afspraken te maken over de omgang, zodat de kinderen verlost worden van de spanningen. De huidige situatie zorgt voor een grote verzwaring van de draaglast bij de kinderen waardoor zij onvoldoende toekomen aan hun ontwikkelingstaken Dit vormt een voortdurende (grote) bedreiging voor hun ontwikkeling. Een oplossing is alleen mogelijk als het partijen lukt om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven door hun relatie te verbeteren en met elkaar te overleggen over de kinderen. Anders ziet BJZ als enige oplossing dat er geen contact meer plaatsvindt tussen de vader en de kinderen. Zij kunnen dan loyaal zijn aan één ouder en zich richten op hun ontwikkelingstaken. De kans bestaat echter dat deze oplossing in de pubertijdsfase voor problemen zorgt in hun ontwikkeling. Vanuit de identiteitsvorming zullen de kinderen in deze ontwikkelingsfase de behoefte ontwikkelen om hun afkomst te onderzoeken. De vraag is of zij in deze fase draag- en veerkrachtig genoeg zijn om te bepalen hoe, in welke mate en op welke wijze zij contact zoeken met de vader. BJZ kan derhalve thans geen advies geven. Er is een patstelling ontstaan die alleen door de ouders zelf of anders door een rechterlijke beslissing kan worden doorbroken.
Ter zitting is namens en door de moeder het volgende aangevoerd.
De moeder weet dat de kinderen omgang met de vader willen. Zij praat altijd positief over hem, om weerstand tegen contact te voorkomen. De kinderen lijden enorm onder de huidige onzekerheid over de omgang. [minderjarige 1] heeft onlangs al haar wimpers uitgetrokken, omdat zij de onzekerheid niet kan hanteren. De moeder stelt als voorwaarde voor omgang dat er onderlinge communicatie is. Ook het vertrouwen over en weer moet worden hersteld. Dit moet vastgelegd worden in een uitgewerkt plan via BJZ. Gelet echter op de beschuldigingen die de vader naar de moeder blijft uiten, zelfs van seksueel misbruik, twijfelt de moeder ernstig aan de kans op succes. De moeder vreest dat de kinderen terug zullen komen van onbegeleide omgang met verhalen en vragen die de problemen nog groter maken. Er moet nu duidelijkheid komen, ook als dat betekent dat er geen omgang zal zijn. De moeder kan dan beginnen om dit samen met de kinderen te verwerken. Wellicht dat de kinderen op latere leeftijd de draagkracht hebben om weer omgang te hebben met de vader.
Ter zitting is namens en door de vader het volgende aangevoerd.
Voorop dient te staan dat de kinderen hun vader missen en daar onder lijden. Er is door BJZ gekozen voor het inzetten op de communicatie tussen partijen alvorens de omgang op te starten. Daarbij wordt de behoefte van de kinderen genegeerd. Uiteindelijk zijn er proefcontacten opgestart. Maar na 8 mei 2013 zijn er geen vervolgcontacten meer gepland. Dit is onbegrijpelijk voor de kinderen en schadelijk voor hun welzijn. De vader heeft een klacht ingediend tegen BJZ over deze gang van zaken. BJZ stelt ten onrechte dat thans sprake is van een situatie waarbij óf wel óf geen omgang de enige keuze is. Juist door de gekozen aanpak wordt voor de kinderen steeds opnieuw een beeld versterkt, dat er zulke ernstige problemen zijn, dat er geen normale omgang kan zijn. De vader is zich bewust van het feit dat de ouders verbonden moeten zijn met elkaar. Het meest van het belang is echter de ervaring van de kinderen van die verbondenheid. De vader belast de kinderen niet met volwassenenproblematiek en heeft nooit negatief over de moeder gesproken. Het is voor de vader een probleem hoe om te gaan met zijn zorgen over wat hij van de kinderen hoort. Om de kinderen te ontzien legt de vader zijn zorgen bij de gezinsvoogd neer en verwacht hij van hem een verstandige aanpak. De vader wil dat er nu onbegeleide omgang komt zonder confrontaties, waarbij de kinderen worden gehaald en gebracht, zonder dat partijen met elkaar praten of elkaar in de ogen hoeven te kijken. Er kan gewerkt worden met het zogenoemde omgangsschriftje. Omgang moet “normaal” worden. Daarna is er wellicht een basis voor herstel van de betrekkingen tussen de ouders. De schade bij de kinderen ontstaat door het gebrek aan contact met hun vader. De vader kan de kinderen buiten de strijd houden. Als de moeder zich positief uitlaat over de omgang met de vader, zal het aanzienlijk beter gaan met de kinderen. De vader verzoekt een omgangsregeling bij hem thuis te bepalen, op te bouwen naar een omgangsregeling van een weekend per veertien dagen, het ene jaar de even weken en het andere jaar de oneven weken en de helft van de vakanties. Halen en brengen zou ook door een derde, neutrale, persoon kunnen plaatsvinden.
De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Alhoewel de contacten tussen de vader en de kinderen goed zijn verlopen, kunnen BJZ en de advocaten niet blijven bemiddelen tussen ouders en hun conflicten opvangen. In dat geval zal er een ondertoezichtstelling nodig zijn tot de kinderen achttien jaar oud zijn. Het is opvallend hoe onbevangen de kinderen hun vader tegemoet treden in deze complexe situatie. Dat kan niet anders worden verklaard dan dat de kinderen steeds emotionele toestemming van de moeder hebben gekregen om met de vader om te gaan en van het contact te genieten. Hiervoor moet de moeder een groot compliment worden gegeven. Er zou omgang moeten zijn, de kinderen hebben daar behoefte aan en de moeder kan het faciliteren. De ontstane situatie maakt echter dat dit dient te gebeuren met behulp van professionele hulpverlening, zoals het Lorentzhuis in Haarlem, waar ouders moeten leren met elkaar op een respectvolle wijze om te gaan. Gelet op de wachtlijsten aldaar zou BJZ tot die tijd omgang moeten faciliteren en begeleiden.
In reactie op het standpunt van de Raad is namens BJZ ter zitting verwoord dat deze instantie geen rol voor zichzelf meer ziet weggelegd in het kader van het begeleiden van omgang tussen de vader en de kinderen, omdat dit de vaardigheden van BJZ inmiddels te boven gaat. Hiervoor dienen partijen eventueel geholpen te worden door een gespecialiseerde instelling als het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (hierna: KJTC) of het Lorentzhuis.
De rechtbank heeft de ouders ter zitting indringend verzocht om met een voorstel te komen dat de impasse kan doorbreken en daartoe de zitting geschorst.
Na de schorsing heeft de vader meegedeeld te blijven bij zijn standpunt. Hij wil starten met onbegeleide omgang op zaterdag bij hem thuis. Bij BJZ zal vervolgens in de week daarna een evaluatiegesprek kunnen zijn over wat wel en niet goed is gegaan. Als dat niet voldoende werkt is de vader eventueel bereid meer hulpverlening te accepteren. Hij ziet niets in hulpverlening vanuit het KJTC of het Lorentzhuis.
De moeder heeft na de schorsing naar voren gebracht dat de frustratietolerantie bij de kinderen inmiddels “op” is. Er dient thans een eindbeslissing genomen te worden, waarbij onbegeleide omgang ondenkbaar is. Begeleide omgang is mogelijk, onder de voorwaarde dat er nu eindelijk gezamenlijk afspraken worden gemaakt en partijen gaan werken aan de onderlinge communicatie. De moeder vreest alleen dat dit niet zal lukken, zolang de vader op haar reageert als “een stier op een rode lap”.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vraag die ter beoordeling van het verzoek van de vader voor ligt is of omgang met hun niet- gezaghebbende vader ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen dan wel anderszins in strijd is met hun zwaarwegende belangen. Zo niet, dan is de vraag welke omgangsregeling, begeleid of onbegeleid, vervolgens het meest in overeenstemming is met hun belang (art. 1:377a van het Burgerlijk Wetboek).
Geconstateerd moet worden dat tussen partijen een hevige strijd woedt, waarin sinds het begin van de procedure in 2010 geen verandering is gekomen. Daartussen bevinden zich de kinderen. Zij lijden onder het onvermogen van hun ouders om te komen tot adequaat ouderschap samen. Dit heeft gemaakt dat er tot op heden geen sprake is van een omgangsregeling waarbij de kinderen onbevangen contact met de andere ouder kunnen hebben. Vanwege de hevige strijd tussen de partijen en de ontwikkelingsbedreiging van alledrie de kinderen die daarvan het gevolg is geweest, heeft de kinderrechter een ondertoezichtstelling uitgesproken. BJZ heeft zich in het kader van deze maatregel gericht op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het komen tot samenwerking tussen de ouders. Alle inspanningen hebben echter in geen enkel opzicht tot verbetering geleid in de relatie tussen de ouders. De weigering van de vader om deel te nemen aan oudergesprekken heeft de mogelijkheden voor BJZ om ouders te ondersteunen bij het realiseren van genoemde doelstelling aanzienlijk beperkt. Gesprekken tussen de gezinsvoogd en de vader met als insteek hem inzicht te verschaffen waarom die samenwerking en communicatie essentieel is voor onbegeleide omgang, hebben niet geleid tot een veranderde opstelling bij de vader. Vervolgens heeft BJZ als alternatief aan ouders aangeboden om met gebruikmaking van een SoS-plan te trachten te komen tot onbegeleide omgang. De vader heeft laten weten niet mee te willen werken aan een gezamenlijke bijeenkomst met de moeder over de benodigde randvoorwaarden hiervoor. Omdat de uitvoering van een dergelijk plan naar de inschatting van BJZ geen kans van slagen heeft zonder gezamenlijke basis heeft BJZ dit traject stopgezet. Mogelijkheden om te komen tot onbegeleide omgang zonder communicatie tussen de ouders en verbetering van hun verstandhouding ziet BJZ niet.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 november 2012 onder meer overwogen dat zij het op dat moment niet in het belang van de kinderen acht de omgang onbegeleid te laten verlopen, ook al verlopen de begeleide contacten prettig en hebben de kinderen behoefte aan contact met hun vader. Daartoe is gewezen op het feit dat voorspelbaarheid en continuïteit belangrijke voorwaarden zijn en daarnaast dat het contact met de vader onbelast plaatsvindt en de kinderen niet betrokken worden in de strijd tussen de ouders. Verder is overwogen dat gelet op de ernst van de strijd tussen beiden en het bij de man ontbreken van inzicht in zijn aandeel van de problematiek, de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in heeft dat dit zonder verdere begeleiding mogelijk is. Ook is overwogen dat onbegeleide omgang in praktisch opzicht niet mogelijk is, vanwege het feit dat de ouders niet met elkaar communiceren. BJZ dient aandacht te besteden aan wat er concreet nodig is om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. Tenslotte heeft de rechtbank in voornoemde uitspraak overwogen dat zij van de man verwacht dat hij zich - in het belang van de kinderen – schikt naar de voorwaarden van de professionele hulpverlening en in het bijzonder dat hij zich houdt aan de afspraken die door de hulpverlening met hem worden gemaakt, hetgeen kan betekenen dat dit afwijkt van de wensen van de man dienaangaande. Vervolgens heeft de rechtbank de zaak zes maanden aangehouden in afwachting van bericht van partijen omtrent het verloop van de omgang.
De rechtbank constateert dat de vader zich in afwijking van hetgeen hem in de uitspraak van 28 november 2012 is opgedragen, niet heeft geschikt naar de voorwaarden van de professionele hulpverlening. Eerst door gezamenlijke oudergesprekken te weigeren en vervolgens door deelname aan (in tweede ronde) een gezamenlijke bijeenkomst met de moeder te weigeren om te komen tot het opstellen van een SoS-plan. Ook ten aanzien van het ter zitting door de Raad ingebrachte alternatief om ouders voor hulpverlening aan te melden bij het Lorentzhuis heeft de vader afwijzend gereageerd.
De volharding van de vader in zijn weigering om met de moeder te gaan samenwerken en communiceren geeft blijk van onvoldoende inzicht in de noodzaak hiertoe. De vader diskwalificeert de moeder in haar rol als moeder en lijkt zich, ook zijn uitlatingen ter zitting duiden daarop, niet te kunnen verplaatsen in wat de kinderen nodig hebben om onbegeleid omgang met hem te kunnen hebben.
Nu de rechtbank in haar eerdere uitspraak reeds heeft overwogen dat samenwerking en communicatie tussen de ouders voorwaarde is voor onbegeleide omgang en vader zich in voornoemde twee achtereenvolgende trajecten (gezamenlijke oudergesprekken en SoS-plan) niet heeft gehouden aan de door BJZ noodzakelijk geachte voorwaarde van gezamenlijke bijeenkomsten, terwijl hij ter zitting ook een eventueel derde traject stellig van de hand heeft gewezen als niet noodzakelijk, is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheden om thans nog toe te werken naar onbegeleide omgang zijn uitgeput. Bij deze stand van zaken is voortzetting van begeleide omgang niet langer zinvol te achten.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de vader om thans onbegeleide omgang vast te stellen, moet worden afgewezen omdat dit ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen dan wel in strijd met hun zwaarwegende belangen is te achten.

DE BESLISSING

De rechtbank:
Wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. A.S. Friedberg en J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat – Van der Hoeven, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.