ECLI:NL:RBNHO:2013:6916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C/15/191862 / HA ZA 12-226
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkopersdwaling bij verkoop van percelen grond aan gemeente Haarlemmermeer

In deze zaak heeft een ondernemer in 2004 percelen grond verkocht aan de gemeente Haarlemmermeer, die destijds een agrarische bestemming hadden. Jaren later beroept de ondernemer zich op verkopersdwaling, omdat de gemeente de grond herbestemde voor bedrijfsterrein. De rechtbank heeft het beroep op verkopersdwaling afgewezen, omdat de ondernemer zelf geen onjuiste voorstelling had van de gebruiksmogelijkheden van de percelen. De rechtbank concludeert dat er geen schending van de mededelingsplicht door de gemeente was, aangezien er geen rechtsregel bestaat die de gemeente verplicht om alle relevante informatie aan de verkoper te verstrekken. De ondernemer was op de hoogte van de plannen van de gemeente en had zelf ook voorstellen gedaan voor de ontwikkeling van de percelen. De rechtbank oordeelt dat de ondernemer niet heeft gedwaald en dat de gemeente niet verplicht was om meer informatie te delen dan zij heeft gedaan. De vordering van de ondernemer wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/191862 / HA ZA 12-226
Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. H.J.M. van Schie te Schiphol-Rijk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. van de Laar te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 juni 2012
  • de akte houdende overlegging producties van [eiser]
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2013.
1.2.
Aanvankelijk was de comparitie bepaald op 31 oktober 2012. Op verzoek van partijen is de comparitie, in verband met een mediationtraject, uitgesteld. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in 2001 gekocht en geleverd gekregen percelen landbouwgrond ter grootte van 8.50.90 ha aan de Schipholweg te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, (hierna aan te duiden als: de percelen) voor ƒ 15 per m². De percelen zijn gelegen aan de westzijde van het bestaande bedrijventerrein De Liede, hierna aan te duiden als “De Liede West”. [eiser] had de percelen aangekocht met het oog op de ontwikkeling aldaar door hem van een prostitutiebedrijf, aangeduid als City of Love of City4Love.
2.2.
De percelen hadden op grond van het sedert 1975 vigerende bestemmingsplan een agrarische bestemming. In het vigerende streekplan (laatstelijk gewijzigd 17 februari 2003) was de bestemming groen en recreatie en lagen de percelen buiten de rode contour van stedelijke gebied waarbinnen bebouwing was toegestaan. De ontwikkeling van een prostitutiebedrijf was daarmee in strijd.
2.3.
Sedert 2000 is [eiser] in overleg getreden met de gemeente om de ontwikkeling van een prostitutiebedrijf mogelijk te maken. [eiser] heeft de gemeente sedert november 2001 voorstellen gedaan tot ruiling van de percelen met grond elders in de gemeente om aldaar een prostitutiebedrijf te realiseren.
2.4.
Bij brief van 26 november 2002 (G7) heeft de gemeente (directeur van de Dienst Ruimte, Wonen en Economie, de heer [A]) aan [eiser] het bestaande planologische kader van de percelen meegedeeld.
2.5.
Bij brief van 21 januari 2003 (G8) gericht aan de gemeente, ter attentie van de heer [A], hoofd sector Economische Zaken, verzoekt de advocaat van [eiser] bij de provincie onder de aandacht te brengen dat de locatie De Liede een uiterst geschikte locatie is voor (al dan niet laagwaardige) bedrijventerreinen. Hij schrijft voorts:
“Ten slotte breng ik nog onder uw aandacht dat cliënt er geen enkel bezwaar tegen heeft indien de Gemeente Haarlemmermeer zijn grond van hem afneemt zodat de Gemeente Haarlemmermeer zelf de ontwikkeling overeenkomstig haar wensen kan vormgeven.”
2.6.
Op 5 juni 2003 vind een gesprek plaats “inzake City of Love/gronden De Liede” tussen twee wethouders van de gemeente, [eiser], zijn (toenmalige) advocaat mr. Abeln, de eerder genoemde heer [A] en een verslagleggend ambtenaar. Het verslag (G9) van dat gesprek luidt onder meer:
“Vervolgens komt de grond die de heer [eiser] enige tijd geleden in De Liede heeft verworven aan de orde. De heer Abeln zet uiteen waarom de heer [eiser] deze gronden heeft gekocht: niet om te speculeren of om als bedrijventerrein te ontwikkelen, maar voor de City of Love. Later is gebleken dat de gemeente op het standpunt staat dat De Liede planologisch gezien geen geschikte locatie wordt geacht voor de City of Love. Inmiddels komt het einde van de financiële mogelijkheden van de heer [eiser] in zicht, zodat hij het op prijs zou stellen als de gemeente zou willen meedenken over een oplossing. (…)
De heer [A] zet uiteen waarom de gemeente de locatie niet geschikt acht voor ontwikkeling in het algemeen en meer in het bijzonder niet voor de City of Love. Dat hangt in hoofdzaak samen met het streekplan van de provincie voor dit gebied, dat een “groene” ontwikkeling voorschrijft. De heer [eiser] reageert daarop door aan te geven dat hem in zijn contacten met de provincie is gebleken dat een gebruik als laagwaardig bedrijventerrein, gelet op het tekort in de regio aan dat soort gronden, door de provincie niet wordt uitgesloten. De gemeente had dat volgens de heer [eiser] redelijk eenvoudig in zijn eigen plannen kunnen “meenemen”. De heer [A] geeft aan dat de informatie van de heer [eiser] afwijkt van wat de gemeente van de provincie heeft vernomen, maar dat duidelijk is dat in de regio veel vraag is naar laagwaardige bedrijventerreinen en dat de gemeente De Liede daarvoor niet bij voorbaat ongeschikt acht. De gemeente zal onderzoeken of de bereidheid bestaat de gronden van de heer [eiser] (en eventueel die van zijn buren) te verwerven tegen de thans geldende (agrarische) waarde, met een clausule over een nabetaling, indien binnen een bepaalde tijd de bestemming zal worden gewijzigd in (laagwaardig) bedrijventerrein. Dat hangt onder meer af van de vraag of de provincie daadwerkelijk bereid is af te wijken van het Streekplan. De heer [eiser] toont zich daarmee voorlopig tevreden.”
2.7.
In een brief van 27 juni 2003 (G10) deelt een wethouder van de gemeente aan [eiser] mee:
“Inzake de gronden die u in eigendom heeft in “De Liede” merken wij op dat daarover eerst overleg met de provincie nodig is om te bepalen of deze gronden wellicht interessant zijn voor de gemeente. Over de uitkomst daarvan kunnen wij geen garanties geven.”
2.8.
In het verslag (E22) van een zogenoemd “Goede Diensten Overleg” (hierna GDO) van 26 september 2003, waaraan deelnamen ambtenaren van de gemeente (waaronder [B]) en de provincie (waaronder [C]), is vermeld:
“3. Bestemmingswijziging De Liede West/streekplanherziening [B])
Aan het college van B&W is een voorstel voorgelegd tot uitbreiding van bedrijventerrein De Liede, teneinde tegemoet te komen aan de vraag vanuit zowel Haarlemmermeer als de regio naar laagwaardig bedrijventerrein.
Hiervoor is een streekplanherziening nodig. Er wordt gewerkt aan een plan van aanpak. Volgens [C] zijn er wel wat blokkades, maar die zijn op zich oplosbaar. Het is wel de vraag of een streekplanherziening gevoerd moet worden voor zo’n klein gebied. Het (concept) plan van aanpak zal bilateraal besproken worden met de provincie.”
2.9.
In of omstreeks oktober 2003 heeft [eiser] met Dura Vermeer en Meerschip (DVM) een overeenkomst over de percelen gesloten. Op 13 oktober 2003 heeft [eiser] contact opgenomen met de gemeente. In een verslag van dat contact (G11) is onder meer vermeld:
“Maandag 13 oktober heeft [eiser] contact opgenomen en het volgende voorstel gedaan:
(…)
8. De kavels op de Liede die (..) [eiser] [heeft] verkocht aan V.o.f. De Liede West (Meerschip en Dura Vermeer), worden ontwikkeld tot laagwaardig bedrijfsterrein. De gemeente verleent hieraan medewerking.”
2.10.
In een brief van 30 oktober 2003 (G12) schrijft [eiser] aan de gemeenteambtenaar [A] onder meer:
“Zoals ik U vertelde had ik mijn gronden in de Liede, verkocht aan Dura Vermeer en Meerschip.
(…)
… nog geen week later hebben zij (…) het contract opgezegd.
Ik ben daar, gezien de positieve houding van de nieuwe Wethouders niet rauwig om (…)
Daarom wil ik U het volgende voorstellen.
Voordat ik een nieuwe kandidaat koper benader (…) wil ik U de eerste mogelijkheid geven de gronden van mij (…) te verwerven.
(…)
Gezien deze gunstige win/win situatie zowel voor de Gemeente Haarlemmermeer als die van mij, wil ik U de gelegenheid geven van dit voorstel gebruik te maken.”
In een telefoongesprek (G13) op 4 november 2003 biedt [eiser] de gronden in De Liede aan voor € 50 per m².
2.11.
In een brief van 1 december 2003 (G14) aan (wethouders van) de gemeente stelt [eiser] een ruil van een deel van de percelen voor met kavels elders in de gemeente. Hij schrijft daarbij onder meer:
“(…)
Om eerst het geschil op te lossen, het volgende.
(…)
De Gemeente Haarlemmermeer ruilt de aantal voornoemde vierkante meters met het aantal vierkante meters gelegen aan de Liede in het bezit zijnde gronden van [eiser], de Gemeente Haarlemmermeer koopt de overige vierkante meters gelegen aan de Liede voor een bedrag van 30,- euro per vierkante meter.
[eiser] had de gronden aan Meerschip verkocht voor 40,- euro per vierkante meter, maar de ontwikkeling op de Liede werd volgens Meerschip door de Gemeente dusdanig vertraagd, dat Meerschip van het koopcontract af moest zien. Dit gebeurde 6 dagen na het tekenen van het koopoptiecontract.
Ik geloof deze uitleg van Meerschip niet en heb een andere mening, ook dit zal in het onderzoek naar boven komen. (…).”
2.12.
In een brief van 8 december 2003 (G15) deelt [eiser] aan (wethouders van) de gemeente onder meer mee:
“(…)
Voor uw informatie de heer [A] komt ook steeds met andere voorstellen, maar geen één van deze voorstellen wordt op papier gezet. (…)
Ik ben mans genoeg mijn zaken zelf te regelen. Ik weet immers precies wat ik wil! (…)
Het voorstel (hierna te noemen keuze 1) is:
De gemeente Haarlemmermeer koopt de gronden van [eiser] gelegen aan de Liede voor de prijs van 25,- euro per vierkante meter kosten koper.
(…)
De Gemeente Haarlemmermeer levert [eiser] de volgende stukken grond om niet (…) [
daar volgen drie kavels]
Alternatief (hierna te noemen keuze 2):
De heer [A] had mij 20 november jl. gebeld met de mededeling dat er rozenblaadjes op mijn pad lagen. Volgens hem stond het College positief tegenover mijn toenmalige aanbieding welke als volgt luidde:
De gemeente ruilt haar gronden gelegen aan de Spoorlaan/hoek Bennebroekerweg groot ongeveer 3 ha tegen dezelfde aantal vierkante meters aan de Liede vrij op naam.
De rest van de gronden aan de Liede, ongeveer 5,5 ha verkoopt [eiser] aan de Gemeente voor Euro 15,- per vierkante meter kosten koper.
(…) Tegemoet komend aan de wensen van Raadscommissie heb ik bij de heer [A] voorgesteld dat het project de COL vanaf 4.000 vierkante meter bespreekbaar is. (…)
[eiser] ziet bij keuze 1 definitief af van het project COL in de Gemeente Haarlemmermeer. (…)
Verder wil ik U erop wijzen dat ik vrij ben mijn gronden aan de Liede te verkopen (…)”
2.13.
In een brief van 9 december 2003 (E30) deelt DVM aan de gemeente mee dat de aanleiding voor het beëindigen van hun contractuele relatie met [eiser] over de verwerving van grond in De Liede West was gelegen in de onduidelijkheid ten aanzien van de termijn waarbinnen de bestemmingswijziging van het gebied wordt gerealiseerd en het voornemen van de gemeente om een maximumgrens aan de uitgifteprijs van de grond te verbinden.
2.14.
De dienst RWE/sector Ruimtelijke Planvorming van de gemeente heeft met dagtekening 6 januari 2004 een “Startnotitie: Ontwikkelingskader De Liede” opgesteld. Als doel van het Ontwikkelingskader is vermeld: uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Liede met terreinen voor zogenoemde laagwaardige bedrijven. In dat kader zijn ook de percelen van [eiser] in de Liede West betrokken. In de notitie wordt onderscheid gemaakt tussen drie gebieden: De Liede Noord, Zuid en West. Aangegeven wordt dat Noord en Zuid planologisch met een zogenaamde artikel 19 procedure kunnen worden ontwikkeld tot bedrijfsterrein. Van De Liede West wordt aangegeven dat waarschijnlijk moet worden gewacht op een streekplanherziening.
2.15.
Bij brief van 7 januari 2004 (G17) stelt [eiser] in een brief van zijn advocaat, die ook door [eiser] zelf is ondertekend, aan de gemeente voor 3 ha van de percelen te ruilen met gronden aan de Spoorlaan, waar [eiser] zijn City of Love wil realiseren, en de rest van de percelen voor € 15 per vierkante meter aan de gemeente te verkopen. Bij brief van 27 januari 2004 doet de gemeente een tegenbod.
2.16.
Op 26 februari 2004 komt een koopovereenkomst (E1 en G19) tot stand tussen [eiser] en de gemeente over de percelen. De koopsom is gebaseerd op een prijs van € 25 per vierkante meter, samengesteld uit “€ 20 waarde grond en € 5 voor door de verkoper ten behoeve van de grond gemaakte kosten”. Op 17 maart 2004 heeft [eiser] de eigendom van de percelen aan de gemeente geleverd.
2.17.
Op 9 maart 2004 (G23) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het plan van aanpak Ontwikkelingskader De Liede vastgesteld.
2.18.
Het streekplan, dat geldt voor de percelen, is bij besluiten van Provinciale Staten van 19 november en 17 december 2007 gewijzigd, waardoor De Liede West en dus de percelen binnen de rode (bebouwings)contour zijn komen te liggen en aanpassing van het bestemmingsplan voor ontwikkeling van (laagwaardige) bedrijven mogelijk werd. Een nieuw bestemmingsplan voor de percelen is thans in voorbereiding, maar (nog) niet in werking getreden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert  samengevat - vernietiging van de onder 2.16 bedoelde koopovereenkomst van 26 februari 2004 wegens dwaling, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer. De gemeente voert primair aan dat [eiser] als gevolg van verjaring geen beroep op dwaling meer toekomt omdat hij van de gemeentelijke plannen uit onder meer 2004 veel eerder kennis had kunnen nemen en in 2007 reeds kennis had van een “Opstartnotitie” van oktober 2003, waarin voorstellen voor ontwikkeling van De Liede Noord, Zuid en West worden gedaan. Daarnaast voert zij aan dat aan de vereisten voor dwaling niet is voldaan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 6:228, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor zover hier van belang - een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar a) indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten en b) indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
4.2.
Aan zijn beroep op dwaling legt [eiser] ten grondslag dat hij door de gemeente op het verkeerde been is gezet door onjuiste en onvolledige inlichtingen. In strijd met de waarheid benadrukte de gemeente dat bestemmingswijziging niet tot de mogelijkheden behoorde en dat de provincie geen medewerking wilde verlenen (3.8 van de dagvaarding). [A] liet weten dat de gronden niet konden worden ontwikkeld als laagwaardig bedrijventerrein en hield relevante informatie over ontwikkeling van de percelen achter (pleitnota 1.6). [A] deelde hem – zo voert [eiser] ter zitting verder aan - op 19 november 2003 nog mee dat planologische kansen om de percelen tot ontwikkeling te brengen, afwezig waren. [eiser] voert voorts aan dat hij onwetend was van de beoogde planontwikkeling door de gemeente voor het gebied De Liede, terwijl naderhand uit de onder 2.14 bedoelde startnotitie en het onder 2.8 bedoelde verslag van het GDO hem iets anders bleek. De gemeente was wel in onderhandeling met andere partijen over ontwikkeling van De Liede Noord en Zuid en zond onder meer op 10 februari 2004 daarover een brief aan Mainland, eigenaar in De Liede Noord, maar deelde dat in strijd met haar spreekplicht niet mee aan [eiser]. Na het sluiten van de koopovereenkomst heeft de gemeente alles in het werk gesteld om aan [eiser] informatie over de planontwikkeling achter te houden. Indien hij de Startnotitie indertijd had gekend, was hij niet tot verkoop overgegaan. Indien hij had geweten dat de provincieambtenaar [C] in het GDO had geschetst dat blokkades (in het streekplan) voor ontwikkeling van het gebied oplosbaar waren, had hij een ander beeld van de ontwikkelingsmogelijkheden van de percelen gehad en had hij de percelen niet, althans niet voor de thans overeengekomen prijs, aan de gemeente verkocht. De gronden bleken waardevol met grote ontwikkelingsperspectieven, aldus nog steeds [eiser].
4.3.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat [eiser] in dit geval als verkoper van een onroerende zaak optrad en dat dwaling aan de zijde van de verkoper in het algemeen voor rekening van de verkoper komt, tenzij de koper een mededelingsplicht schond of de verkoper op een onjuiste mededeling van de koper afging. De vraag ligt derhalve voor of de gemeente een plicht had om meer mededelingen te doen dan zij heeft gedaan, danwel of zij onjuiste mededelingen heeft gedaan, waarop [eiser] is afgegaan.
4.4.
Daaraan gaat echter nog vooraf de vraag of [eiser] gelet op de omstandigheden van het geval wel heeft gedwaald en een onjuiste voorstelling van zaken had. Voor het antwoord op die vraag is van belang dat [eiser] de percelen in 2001 had gekocht om daar zijn City4Love te ontwikkelen, maar dat – zeker in 2003/2004 – voor hem duidelijk was – en zulks is tussen partijen ook niet in geschil – dat hij de City4Love niet op de percelen zou kunnen realiseren. Uit het verloop van de gebeurtenissen is ook duidelijk dat [eiser] in 2003/2004 van de percelen af wilde, mede om financiële redenen. Voorts is ook niet in geschil dat in 2003/2004 het planologisch kader het realiseren van zogenoemde laagwaardige bedrijven op de percelen (nog) niet toeliet en dat daarvoor planologische besluitvorming nodig was, niet alleen van de gemeente, maar ook van andere overheden, waaronder de provincie en – zoals de gemeente onbestreden heeft gesteld (4.7 cva) – het Rijk in verband met het rijksbufferzonebeleid en het Luchthavenindelingsbesluit. Uit de feiten volgt echter ook dat [eiser] niet onbekend was met de wens van de overheid om extra ruimte voor laagwaardige bedrijven te creëren. Hij wist ook, zo volgt uit de brief van de gemeente van 27 juni 2003 (zie 2.7), dat de gemeente overleg moest voeren met de provincie om te bepalen of de gronden interessant waren voor de gemeente. Uit de informatie die [eiser] van DVM kreeg was hem bekend dat die partij van verwerving van de percelen afzag (mede) vanwege “onduidelijkheid over de termijn van bestemmingswijziging”. DVM heeft dat ook aan de gemeente meegedeeld in de brief van 9 december 2003 (hiervoor onder 2.13 bedoeld). DVM ging er blijkens haar brief niet vanuit dat er geen ontwikkeling mogelijk was, maar schatte alleen in dat dat nog lang zou duren. Dat [eiser] dat wist, blijkt uit zijn eigen brief van 1 december 2003, aangehaald onder 2.11, aan de gemeente. Uit de (ruil)aanbiedingen van [eiser] kan bovendien worden afgeleid dat hijzelf meende dat de grond meer waard was dan grond met uitsluitend agrarische gebruiksmogelijkheden. Hij bood de percelen immers (deels) aan om te ruilen met gronden waar hij zelf ontwikkelingsmogelijkheden zag (onder meer voor de City4Love) en hij had met DVM een prijs van € 40 per m² bedongen, welke prijs ook wijst op meer mogelijkheden dan louter agrarisch gebruik. Van algemene bekendheid is immers dat gronden met bebouwingsmogelijkheden in de regel een hogere prijs opbrengen dan agrarische gronden. Ook het verschil tussen zijn eigen aankoopprijs van ƒ 15 (zijnde: € 6,81) voor grond met agrarische bestemming in 2001 en de door hem gerealiseerde verkoopprijs van € 25 – maar ook als met de overeengekomen “grondwaarde van € 20” wordt vergeleken - wijst er, anders dan (de advocaat van) [eiser] ter zitting niet nader onderbouwd nog heeft gesteld, op dat bij de koop met ontwikkelingsmogelijkheden en niet uitsluitend met een agrarische bestemming rekening is gehouden. Uit deze omstandigheden blijkt dat partijen bij de verkoop begin 2004 niet uitgingen van grond met uitsluitend agrarische gebruiksmogelijkheden, maar ook rekening hielden met aanwending van de grond voor andere doeleinden. Anderzijds staat ook vast dat gebruik als (laagwaardig) bedrijfsterrein planologisch gezien ten tijde van de verkoop nog niet mogelijk was en dat de gemeente het niet uitsluitend zelf in de hand had die andere bestemming (op korte termijn) te realiseren. Voorts is niet gesteld of gebleken dat die andere overheden zich toen reeds in meer of minder bindende vorm op bestuurlijk niveau hadden gecommitteerd aan ontwikkeling van (laagwaardige) bedrijfsterreinen in De Liede West. In zoverre ging [eiser], die - zo volgt uit deze feiten en omstandigheden - in het kader van de verkooponderhandelingen met mogelijke ontwikkeling van de percelen tot (laagwaardige) bedrijfsterreinen rekening hield, bij de verkoop niet uit van een onjuiste voorstelling van zaken over de gebruiksmogelijkheden en toekomstige mogelijke aanwending van de percelen.
4.5.
Anders dan [eiser] kennelijk bedoelt aan te voeren, houdt 6:228 BW niet een rechtsregel in die meebrengt dat de koper verplicht is aan de verkoper ter beschikking te stellen alle bij hem voorhanden stukken die in enig verband staan met de plannen die de koper heeft met de zaken die hij voornemens is te kopen, zoals in dit geval de inhoud van het GDO van 26 september 2003 (hiervoor onder 2.8 aangehaald) en de Startnotitie met dagtekening 6 januari 2004 (hiervoor onder 2.14 bedoeld). Voor de gemeente ligt dat als belangstellend koper in beginsel niet anders. De beginselen van behoorlijk bestuur, waarop [eiser] ook nog een beroep doet, brengen wel mee dat de gemeente in beginsel gelijke gevallen gelijk moet behandelen. Maar anders dan [eiser] stelt, week zijn situatie door een ander planologisch kader - af van de situatie van gronden in De Liede Noord en Zuid, zodat de gemeente niet op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden was hem aanbiedingen te doen voor een ontwikkelcontract zoals zij aan eigenaren in De Liede Noord en Zuid toentertijd heeft gedaan. Bovendien kon de gemeente gelet op de uitlatingen van [eiser] in de loop van 2003 - vergelijk reeds de brief van 21 januari 2003 (onder 2.5 aangehaald) en de op 5 juni 2003 nog genoemde financiële problemen (zie onder 2.6) - er vanuit gaan dat [eiser] niet geïnteresseerd was in het zelf ontwikkelen van de percelen voor laagwaardige bedrijvigheid. Dat hij in de huidige procedure een ander standpunt inneemt, maakt dat niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de gemeente tijdens de onderhandelingen over de aankoop van de grond meer aan [eiser] had moeten meedelen dan zij heeft gedaan. Dat de gemeente naderhand, zoals [eiser] nog aanvoert, alles in het werk heeft gesteld om hem informatie te onthouden, kan hem ook niet baten, omdat het niet verstrekken van informatie na het totstandkomen van een (koop)overeenkomst niet alsnog een beroep op dwaling kan rechtvaardigen.
4.6.
Voorts is niet gebleken dat gemeenteambtenaar [A] onjuiste informatie heeft verstrekt. [eiser] heeft immers de juistheid van het vigerend planologisch kader, dat wil zeggen de regels in het geldend bestemmings- en streekplan, zoals geschetst in bijvoorbeeld de brief van 26 november 2002 (hiervoor onder 2.4 bedoeld) en het gesprek op 5 juni 2003, niet bestreden. Daarnaast hebben [A] in het gesprek van 5 juni 2003 en de wethouder in de brief van 27 juni 2003 met juistheid meegedeeld dat provinciale medewerking nodig was voor wijziging van de bestemming van de percelen. Zij hebben daar ook niet laten blijken daar zelf faliekant tegen te zijn geweest. Anders dan [eiser] stelt, kan uit het verslag van het GDO niet worden afgeleid dat de provincie op bestuurlijk niveau toen reeds had besloten om de bestemming van de percelen zodanig te wijzigen dat daar (laagwaardige) bedrijvigheid mogelijk zou worden. Een enkele opmerking van een provincieambtenaar dat “blokkades oplosbaar” zijn, is daarvoor onvoldoende. Ook uit dat verslag kan niet anders worden afgeleid dan dat mogelijke herbestemming in die richting in beeld kon komen. Dat beeld bestond echter ook reeds voordien bij [eiser] zelf, zo blijkt uit zijn brief van 21 januari 2003 en zijn, door hem niet bestreden, in het verslag van 5 juni 2003 opgenomen verklaring. Als [A] hem op 19 november 2003 nog zou hebben verzekerd, zoals [eiser] voor het eerst ter zitting heeft gesteld, maar door de gemeente wordt betwist, dat de percelen niet zouden worden herbestemd, kan hem die stelling ook niet baten. Ten eerste heeft [eiser] ter zitting gesteld dat [A] zou hebben gezegd dat “ik de grond zou moeten verkopen en dat anders de grond groen, nat groen, zou blijven”, zodat [A] toen in zijn uitlating jegens [eiser] herontwikkeling juist niet uitsloot. Daarnaast wist [eiser], zoals onder meer blijkt uit zijn brief van 1 december 2003 (aangehaald onder 2.11) en hiervoor reeds is overwogen, dat die ontwikkeling niet was uitgesloten.
4.7.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat hetgeen [eiser] heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering onvoldoende is om te concluderen dat sprake is geweest van dwaling. Hierop stuit de vordering reeds af.
4.8.
Het beroep van de gemeente op verjaring behoeft bij die stand van zaken geen bespreking.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
  • griffierecht 575,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.479,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.479,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin, mr. A.J. Wolfs en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.