ECLI:NL:RBNHO:2013:6567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_1197
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr.drs. B. Veenman
  • mr.drs. J.H.A.C. Everaerts
  • mr. P.H. Lauryssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wegens gebrek aan causaal verband

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), die deels was afgewezen door verweerster. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de schade die eiser had geleden, in de vorm van tandheelkundige kosten, niet kon worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het geweldsmisdrijf dat hij had ondergaan. Eiser had in beroep gesteld dat de klachten die hij na het incident op 6 januari 2010 had ontwikkeld, aan het geweldsmisdrijf konden worden toegerekend, en verwees naar een brief van zijn tandarts ter ondersteuning van zijn claim.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tijdens de zitting op 20 maart 2013 heeft verweerster aangegeven dat eiser in aanmerking kwam voor een uitkering voor kosten van (psycho)therapie, maar dat de weigering van de uitkering voor tandartskosten gehandhaafd bleef. De rechtbank heeft overwogen dat de beslissing van verweerster om de uitkering te weigeren, gebaseerd was op adviezen van haar medisch adviseur, die had geconcludeerd dat er geen eenduidige oorzaak was voor het tandenknarsen van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere mogelijke oorzaken waren voor het ontstaan van de klachten van eiser, waaronder stress, het gebruik van psychofarmaca en drugsgebruik.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerster in redelijkheid de uitkering kon weigeren, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de tandheelkundige kosten en het geweldsmisdrijf. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1197

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2013 in de zaak tussen

[naam],te[naam], eiser
(gemachtigde: mr. A.R. van Dolder),
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven,verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerster de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) deels afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2012 (het bestreden besluit verzonden) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. H.K.M. Timmermans.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Nadien is de uitspraaktermijn nogmaals verlengd.

Overwegingen

1
Bij het bestreden besluit heeft verweerster – voor zover hier nog aan de orde – haar standpunt gehandhaafd dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering voor kosten voor (psycho)therapie en tandartskosten. Ter zitting heeft verweerster evenwel aangegeven dat eiser op grond van het door hem in beroep overgelegde kostenoverzicht in aanmerking komt voor een uitkering uit het schadefonds van € 168,61 voor de kosten voor (psycho)therapie. Verweerster heeft verder aangegeven dat eiser, in aanvulling op zijn aanvraag, een behandelplan kan verstrekken aan verweerster. Het behandelplan zal worden beoordeeld door haar medisch adviseur en na akkoordverklaring kan eisers behandelaar de rekeningen van de vervolgbehandeling ter vergoeding inzenden aan verweerster.
Eiser kan zich daarmee verenigen. Dit betekent, hetgeen door partijen ter zitting desgevraagd is bevestigd, dat tussen hen nog enkel in geschil is de weigering van verweerster om aan eiser een uitkering voor tandartskosten toe te kennen. Verweerster weigert de uitkering omdat niet kan worden geconcludeerd dat de opgegeven schade wegens kosten van tandheelkundige hulp naar aanleiding van de knarsschade een rechtstreeks gevolg is van het door het geweldsmisdrijf opgelopen letsel.
2.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wsg wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald.
3.
De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerster. In het onderhavige geval ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerster in redelijkheid een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven heeft kunnen weigeren.
4.1
Eiser stelt dat voldoende aannemelijk is dat de klachten die hij na het incident op
6 januari 2010 aan zijn gebit heeft ontwikkeld, aan het incident kunnen worden toegerekend. Hij wijst in dat verband naar de brief van zijn tandarts van 31 januari 2012.
4.2
Verweerster heeft zich bij de besluitvorming gebaseerd op de adviezen van haar medisch adviseur van 7 november 2011 en 12 maart 2012. Eisers stelling dat de brief van zijn eigen tandarts van 31 januari 2012 ten onrechte niet bij de heroverweging in bezwaar is betrokken, ontbeert een feitelijke grondslag. Zoals in de beslissing op bezwaar is aangegeven, heeft de medisch adviseur wel degelijk kennis genomen van deze brief, maar heeft hij daarin geen aanleiding gezien zijn eerdere advies te herzien.
4.3
Uit het advies van de medisch adviseur, die een tandheelkundig adviseur heeft geraadpleegd, volgt, hetgeen door eiser noch zijn eigen tandarts is weersproken, dat tandenknarsen een multicausale aandoening is waarvoor geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen. Uit het advies volgt verder, hetgeen ook door eiser en zijn eigen tandarts onweersproken is gelaten, dat in het geval van eiser naast stress als nawerking van het op 6 januari 2010 gepleegde misdrijf, ook sprake is van andere mogelijke omstandigheden zoals het gebruik van bepaalde psychofarmaca en drugsgebruik, die een rol hebben kunnen spelen bij het (her)ontstaan van het tandenknarsen. Nu sprake is van meerdere mogelijke oorzaken voor het ontstaan van het tandenknarsen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat tot een oorzakelijk verband tussen het tandenknarsen en de op 6 januari 2010 gepleegde mishandeling van eiser niet kan worden geconcludeerd.
5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster eiser in redelijkheid een uitkering uit het schadefonds kunnen weigeren.
6.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7.
Voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. B. Veenman, voorzitter en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. P.H. Lauryssen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
griffier voorzitter
w.g. Van der Vlugt w.g. Veenman
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.