ECLI:NL:RBNHO:2013:6564

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_1418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven wegens eigen toerekenbaarheid schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [naam], en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) na een gewapende overval op zijn woning op 2 november 2010. De aanvraag werd door de Commissie afgewezen, omdat de toegebrachte schade mede het gevolg was van een omstandigheid die aan eiser was toe te rekenen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie de aanvraag op 23 januari 2012 had afgewezen en het bezwaar van eiser op 4 mei 2012 ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 20 maart 2013 heeft eiser zich laten bijstaan door zijn gemachtigde, terwijl de Commissie werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat de Commissie bij de beoordeling van aanvragen om uitkeringen uit het schadefonds discretionaire bevoegdheid heeft. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag getoetst aan de hand van de relevante wetgeving en het beleid van de Commissie. Eiser betwistte dat de schade aan hem was toe te rekenen, maar de rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning, in combinatie met de omstandigheden van de overval, voldoende grond vormde voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de Commissie in redelijkheid had kunnen besluiten om de uitkering te weigeren, en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1418

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2013 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.A. Verhoeven),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2012 heeft verweerster de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R Kiwitt, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. H.K.M. Timmermans.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. Nadien heeft de rechtbank de uitspraaktermijn nogmaals verlengd.

Overwegingen

1.
Verweerster heeft bij brief van 2 juli 2012 stukken ingezonden aan de rechtbank en daarbij ten aanzien van informatie uit het strafdossier en verslagen van telefoongesprekken met de politie, met uitzondering van de stukken die reeds aan eiser zijn verstrekt, met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht de rechtbank meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van die stukken. De rechtbank heeft bepaald dat de beperkte kennisname van de bedoelde gedingstukken uitsluitend is toegestaan aan de rechtbank. Omdat eiser vervolgens toestemming heeft onthouden aan de rechtbank om deze stukken bij de beoordeling te betrekken, zijn deze aan verweerster teruggezonden.
De teruggezonden stukken behoren niet tot het dossier en zijn dus niet bij de uitspraak betrokken. Hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd over, onder meer, de doorbreking van de equality of arms, laat de rechtbank buiten bespreking.
2.
Op 30 november 2011 heeft eiser een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven aangevraagd in verband met een gewapende overval in zijn woning op
2 november 2010.
3.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wsg afgewezen omdat de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan eiser is toe te rekenen.
4.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Op grond van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
5.
De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerster. Dit geldt tevens voor de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 5 van de Wsg. In het onderhavige geval ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerster in redelijkheid een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven heeft kunnen weigeren.
6.
Bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven geeft verweerster toepassing aan beleid dat is neergelegd in De Beleidsbundel (te vinden op https://schadefonds.nl/voor-instanties/informatie-materiaal). Dit beleid is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en openheid te geven over de wijze waarop verweerster in het kader van toetsen van aanvragen de belangen afweegt.
Op grond van paragraaf 1.5 van De Beleidsbundel kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden vastgesteld, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid, die aan het slachtoffer is toe te rekenen (artikel 5 van de Wet). Bij de bepaling of er sprake is van een eigen aandeel van het slachtoffer zal de vraag
beantwoord moeten worden of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten
voorkomen. Bekeken wordt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. In het geval dat het slachtoffer zich in het criminele circuit bevindt (drugshandel en wapenhandel) zal de aanvraag worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet kennelijk onredelijk.
7.
Eiser betwist dat de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die hemzelf is toe te rekenen en stelt in dat verband dat de enkele omstandigheid dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond en bij de overval alle hennepplanten zijn meegenomen, op zichzelf niet maakt dat voldoende aannemelijk is dat het geweldsmisdrijf met de handel in verdovende middelen verband houdt.
8.
De rechtbank overweegt allereerst dat eiser ter zitting bij de rechtbank heeft beaamd, hetgeen ook volgt uit zijn verklaring neergelegd in het proces-verbaal van aangifte van 3 november 2010 en het verslag van de hoorzitting in bezwaar, dat zich in zijn woning een hennepkwekerij bevond en dat hij daarvan op de hoogte was.
De rechtbank overweegt verder dat verweerster, gelet op de omstandigheid dat zich in de woning van eiser een hennepkwekerij van honderd planten bevond, bezien in samenhang met de inhoud van het proces-verbaal van aangifte van 3 november 2010, waaruit volgt dat de overval onder bedreiging met vuurwapens en tasers heeft plaatsgevonden en de inhoud van het verslag van de hoorzitting, waaruit – door eiser onweersproken – volgt dat de hennepplanten als buit zijn meegenomen en dat getuigen hebben gezien dat de daders meteen naar boven gingen en terug kwamen met vuilniszakken waar de hennep in zat, afdoende aannemelijk heeft kunnen achten dat het geweldsmisdrijf met de aanwezigheid van die hennepkwekerij en derhalve de handel in drugs verband hield. Daarbij heeft verweerster mogen betrekken dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de productie en handel in verdovende middelen, waaronder softdrugs, regelmatig (grof) geweld wordt gebruikt. De stelling dat de overval geen verband hield met de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning maar mogelijk met eerdere aan hem geuite bedreigingen, kan aan het voorgaande niet afdoen. Van enige onderbouwing van de stelling is geen sprake, terwijl uit het dossier volgt dat betrokkenheid van degene die de bedreigingen heeft geuit bij de overval door de politie niet kon worden vastgesteld.
9.
Gelet op het voorgaande heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk kunnen achten dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hemzelf is toe te rekenen. Verweerster heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten eiser een uitkering uit het schadefonds op grond van artikel 5 van de Wsg te weigeren.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr.drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.