ECLI:NL:RBNHO:2013:6483

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
15/703158-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ramkraak met diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot ramkraak en diefstal. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Noord Holland Noord, werd beschuldigd van het wegnemen van een Nissan Pickup en het plegen van een ramkraak op een autobedrijf in Schagen. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de diefstal van de auto op 24 april 2013 te Barsingerhorn en de poging tot diefstal uit een bedrijfspand in Schagen op dezelfde datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het tweede feit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers van de diefstal en poging tot ramkraak. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/703158-13 en 14/810313-11 (TUL) en 14/810180-12 (TUL)
Uitspraakdatum: 22 juli 2013
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te[geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Noord Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Turennout en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 april 2013 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Nissan Pickup), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 24 april 2013 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand weg te nemen auto('s) en/of zich in deze auto('s) bevindende goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen auto ('s) en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
immers is/zijn hij en/of zijn mededader met een auto tegen/door een of meer r(a)am(en) van dat bedrijfspand gereden en/of (vervolgens) uit de auto gestapt en/of
heeft/hebben hij en/of zijn mededader een of meerdere zich in dat bedrijfspand bevindende auto’s doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Ten aanzien van het bewijs

3.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder 1. kan worden bewezen. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2. heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de bekennende verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd zou moeten worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte had gehoord dat de medeverdachte na het afleggen van een zichzelf en verdachte belastende verklaring naar huis mocht. Het verdachte belastende deel van die verklaring klopt niet. Verdachte heeft die verklaring evenwel vervolgens herhaald in de verwachting dat hij dan ook naar huis zou mogen. Bij de politie en ter zitting heeft verdachte volgens de waarheid verklaard dat hij niet van plan was iets te stelen bij [slachtoffer 2] en dat hij evenmin wist van plannen in die richting van de medeverdachte.
3.3.
Bespreking door de rechtbank
Voorop staat dat niet is gesteld dat aan verdachte door de rechter-commissaris mededelingen zijn gedaan die de strekking hadden van de verdachte een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat deze in vrijheid is afgelegd. Evenmin is gesteld dat verdachte zodanige druk ervoer van zijn op dat moment twee dagen durende vrijheidsbeneming dat hij om die reden in strijd met de waarheid heeft verklaard. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de medeverdachte bij de politie afgelegde verklaring. De medeverdachte belast verdachte, maar spaart zichzelf niet. Ten slotte is onvoldoende onderbouwd gesteld en evenmin gebleken dat verdachte vóór zijn verklaring bij de rechter-commissaris inzage heeft gehad in de volledige verklaring van de medeverdachte - al dan niet ten overstaan van diezelfde rechter-commissaris - en dat hij die verklaring slechts heeft herhaald. Zo heeft verdachte details genoemd, waaronder het door hem openen van een dashboardkastje van een auto in de showroom van [slachtoffer 2]. Niet gebleken is dat dat detail afkomstig is van de medeverdachte, terwijl het detail wel wordt bevestigd door de aanvullende verklaring van de aangever.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding de verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd niet te gebruiken voor het bewijs.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1.en
2.ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 april 2013 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Nissan Pick-up), toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
hij op 24 april 2013 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand weg te nemen auto('s) en/of zich in deze auto('s) bevindende goederen geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen en de weg te nemen auto('s) en/of zich in deze auto('s) bevindende goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, immers is hij tezamen en in vereniging met zijn mededader met een auto door ramen van dat bedrijfspand gereden en is hij, verdachte, uit de auto gestapt en heeft hij zich in dat bedrijfspand bevindende auto’s doorzocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van – kort gezegd - een meldplicht bij de reclassering, verplichte deelname aan gedragsinterventies in de vorm van een training Cognitieve Vaardigheden (CoVa) en een training Arbeidsvaardigheden (Arva) en de verplichting om mee te werken aan een intake bij de Divisie Forensische Psychiatrie van de GGZ Noord-Holland Noord.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een eventueel op te leggen detentie-straf zodanig te bepalen dat verdachte in augustus zal vrijkomen, zodat hij aan het nieuwe schooljaar kan deelnemen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met een ander, in de nachtelijke uren een auto (type: pickup) weggenomen van een boerenerf. Verdachte en zijn medeverdachte zijn met deze gestolen auto naar een autobedrijf in Schagen gereden en hebben daar geprobeerd een ramkraak te plegen. Hierbij hebben zij met de auto ruiten in de pui van de showroom kapot gereden. Verdachte is in deze showroom naar binnen gegaan om naar autosleutels te zoeken in dashboardkastjes van auto’s, maar heeft deze niet kunnen vinden, zodat het bij een poging tot diefstal is gebleven.
Door de nietsontziende manier waarop verdachte en zijn medeverdachte zich toegang hebben verschaft tot het automobielbedrijf is grote schade toegebracht, niet alleen aan het pand, maar ook aan in de showroom opgestelde auto's. Voor de eigenaar van het bedrijf betekende dit naast een grote kostenpost ook flinke overlast en frustratie doordat er veel geregeld moest worden en de bedrijfsvoering werd verstoord.
Ook de gestolen auto heeft door deze grove handelwijze schade opgelopen; hierdoor is de eigenaar van dit voertuig eveneens gedupeerd.
Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk, te meer omdat uit het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 april 2013, blijkt dat verdachte, die pas twintig jaar oud is, reeds meerdere malen ter zake van vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Verdachte liep ten tijde van thans bewezenverklaarde feiten in drie proeftijden van eerdere voorwaardelijke veroordelingen. Dit patroon getuigt van een hardnekkigheid in het plegen van strafbare feiten, die de rechtbank ernstig zorgen baart.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 2 juli 2013 van S.J. Soffner komt naar voren dat bij verdachte op meerdere leefgebieden criminogene factoren aanwezig zijn. Verdachte kampt met een ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) en een verstandelijke beperking. Zijn gewetensontwikkeling is gebrekkig en hij lijkt sterk beïnvloedbaar en impulsief.
Het recidiverisico wordt dan ook als hoog ingeschat. Op grond van het recidiverisico en de geconstateerde criminogene factoren in het leven van verdachte, acht de reclassering een verplicht toezicht geïndiceerd. De reclassering heeft een plan van aanpak opgesteld, gericht op het terugdringen van het gevaar op herhaling van het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven bereid te zijn aan dit plan mee te werken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de reclassering dringend noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Ook de overige door de reclassering geadviseerde en door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden zal de rechtbank opleggen.

9.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

9.1
De vordering
De benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende[adres slo 1], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.306,20 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft zij gevorderd dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in de eerste plaats betwist dat er een direct causaal verband is tussen de schade en het ten laste gelegde feit, te weten diefstal. Verder heeft zij de vraag opgeworpen of de schade niet door een verzekeringsmaatschappij is vergoed.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de auto van de benadeelde partij zeer kort na de diefstal door verdachte en zijn medeverdachte is gebruikt om te proberen een ramkraak te plegen, waarbij schade aan de auto is ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bewezenverklaarde diefstal van de auto en de schade aan de auto in het daartoe vereiste nauwe verband tot elkaar staan, zodat de door de verdachte en zijn medeverdachte gepleegde diefstal de door de benadeelde partij geleden schade rechtstreeks heeft veroorzaakt.
Voorts overweegt de rechtbank dat een door de benadeelde partij van zijn verzekeraar ontvangen vergoeding in beginsel in mindering moet komen op de vordering als benadeelde partij in het strafproces. Dat kan echter pas plaatsvinden nadat de verzekeraar daadwerkelijk heeft uitgekeerd. Zolang dit niet het geval is, kan de benadeelde partij jegens de verdachte aanspraak maken op volledige schadevergoeding. Nu uit de stukken niet blijkt dat de benadeelde partij een uitkering van zijn verzekeraar heeft ontvangen, moet het ervoor gehouden worden dat dit niet het geval is.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat geen rechtsregel een benadeelde partij ertoe dwingt om zijn verzekeraar aan te spreken.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor kosten van herstel van de auto, gelet op de onderbouwing daarvan, redelijk is. De vordering zal derhalve worden toegewezen als verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1. bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9.2
De vordering
De benadeelde partij[slachtoffer 2], gevestigd [adres slo 2], heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 20.819,33 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2. ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de volgende bedragen toewijsbaar zijn:
  • € 3.753,51 (herstel ramen showroom)
  • € 6.224,65 (reparatiekosten BMW 3-serie)
  • € 745,77 (reparatiekosten Volvo S60)
  • € 1.278,82 (reparatiekosten BMW 318)
  • € 1.883,23 (reparatiekosten Audi A3).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank deze bedragen hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en dat zij daaraan zal verbinden de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De gevorderde vergoeding voor een camerasysteem dient te worden afgewezen en de benadeelde partij dient in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, volgens de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft er in de eerste plaats op gewezen dat de benadeelde partij een V.O.F. is, terwijl het voegingsformulier is ondertekend door[naam]. Nu uit het voegingsformulier niet blijkt dat [naam] gemachtigd is om namens de V.O.F. deze vordering in te stellen, dient de benadeelde partij reeds om die reden niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering, aldus de raadsvrouw.
Daarnaast heeft de raadsvrouw de vraag opgeworpen of de schade niet reeds door een verzekeringsmaatschappij is vergoed.
Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor schade aan een Fiat Grande Punto, een Kia Picanto en een Audi A3 dient te worden afgewezen, aangezien deze auto’s niet voorkomen in het strafdossier.
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor schade aan een BMW uit de 3-serie heeft de raadsvrouw gesteld dat niet duidelijk is of dit dezelfde auto is als waar het in het strafdossier over gaat. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering niet eenvoudig van aard is, zodat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Ook het onderdeel van de vordering dat ziet op kosten die zijn veroorzaakt doordat het personeel van het bedrijf twee dagen niet heeft kunnen werken, is in de ogen van de raadsvrouw niet duidelijk. Wellicht was een vorm van schadebeperkende maatregelen mogelijk geweest. Ook dit onderdeel van de vordering acht de raadsvrouw te ingewikkeld om in het kader van dit strafproces te behandelen, wat moet leiden tot niet-ontvankelijk-verklaring.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de bevoegdheid van[naam] om een vordering tot schadevergoeding in te stellen namens de[slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Voorop gesteld dient te worden dat bij een V.O.F. iedere vennoot in beginsel bevoegd is namens de V.O.F. te handelen, mits dit handelen valt binnen de normale werkzaamheden. Onder de normale werkzaamheden wordt verstaan: de werkzaamheden die worden verricht met het oogmerk de doelstelling van de V.O.F. te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank valt het indienen van een vordering tot vergoeding van schade die is toegebracht aan het bedrijfspand en de bedrijfsvoorraad van de V.O.F. tot deze normale werkzaamheden. [naam] mag derhalve geacht worden bevoegd te zijn tot het instellen van de onderhavige vordering.
Voorts overweegt de rechtbank dat een door de benadeelde partij van zijn verzekeraar ontvangen vergoeding in beginsel in mindering moet komen op de vordering als benadeelde partij in het strafproces. Dat kan echter pas plaatsvinden nadat de verzekeraar daadwerkelijk heeft uitgekeerd. Zolang dit niet het geval is, kan de benadeelde partij jegens de verdachte aanspraak maken op volledige schadevergoeding. Nu uit de stukken niet blijkt dat de benadeelde partij een uitkering van zijn verzekeraar heeft ontvangen, moet het ervoor gehouden worden dat dit niet het geval is.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat geen rechtsregel een benadeelde partij ertoe dwingt om zijn verzekeraar aan te spreken.
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de ramen van de showroom rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2. bewezen verklaarde feit en dat de gevorderde vergoeding van € 3.755,51 voor toewijzing in aanmerking komt.
Met betrekking tot de auto’s overweegt de rechtbank dat [naam] in de aangifte weliswaar slechts drie auto’s noemt die beschadigd zijn (de Audi A3, de BMW 318 en de Volvo S60), maar dat hierbij het voorbehoud is gemaakt dat er mogelijk nog meer auto’s beschadigd waren. Dit moest [naam] nog nader onderzoeken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangifte zeer kort na de poging tot ramkraak is opgenomen, te weten op 24 april 2013 om 04.30 uur. Het is niet verwonderlijk dat [naam] op dat moment nog geen volledig overzicht had van omvang en aard van de schade. Klaarblijkelijk is bij nadere beschouwing gebleken dat meer auto’s dan de genoemde drie schade hebben opgelopen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de schade aan de in de vordering genoemde auto’s het rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor kosten van herstel van de auto’s, gelet op de onderbouwing daarvan, redelijk is. Dit betekent dat de volgende bedragen toegewezen worden:
  • € 6.224,65 (reparatiekosten BMW 3-serie)
  • € 1.117,17 (reparatiekosten Skoda Octavia)
  • € 745,77 (reparatiekosten Volvo S60)
  • € 716,28 (reparatiekosten Kia Picanto)
  • € 214,02 (reparatiekosten Fiat Grande Punto)
  • € 1.278,82 (reparatiekosten BMW 318)
  • € 1.883,23 (reparatiekosten Audi A3);
Totaal: € 12.179,94.
De gevorderde vergoeding voor de installatie van een bewakingscamerasysteem zal de rechtbank afwijzen, nu niet gezegd kan worden dat deze kosten het rechtstreeks gevolg zijn van het hiervoor onder 2. bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het gedeelte van de vordering dat ziet op schade die is ontstaan doordat personeel twee dagen niet heeft kunnen werken een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Opgeteld wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van (€ 3.753,51 + € 12.179,94=)
€ 15.933,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2. bewezen verklaarde handelen kort gezegd: poging tot het plegen van een ramkraak] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 28 september 2011 in de zaak met parketnummer 14/810313-11 heeft de politierechter in de voormalige rechtbank Alkmaar verdachte ter zake van – kort gezegd – (gekwalificeerde) diefstal(len) met toepassing van het minderjarigenstrafrecht veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijftig dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 oktober 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 22 augustus 2012 in de zaak met parketnummer 14/810180-12 heeft de politierechter in de voormalige rechtbank Alkmaar verdachte ter zake van – kort gezegd – (gekwalificeerde) diefstal(len) veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 134 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 augustus 2012 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1. en 2.ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
meldplicht
dat veroordeelde zich zo spoedig mogelijk na beëindiging van zijn detentie meldt bij de reclassering te Alkmaar en zich hierna zal blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
-
gedragsinterventies
dat veroordeelde zal deelnemen aan
- een training Cognitieve Vaardigheden (GI-LdH CoVa plus, IQ 70-90) en
- een training Arbeidsvaardigheden (GI-RN Arbeidsvaardigheden ArVa);
-
behandelverplichting
dat veroordeelde zal meewerken aan een intake en eventueel daaruit voortvloeiend ambulant behandeltraject bij de Divisie Forensische Psychiatrie van de GGZ Noord-Holland Noord, dan wel een soortgelijke instelling voor ambulante forensische behandeling;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland, noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende[adres slo 1] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.306,20 (duizend driehonderdenzes euro en twintig cent)voor materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.306,20 (duizend driehonderdenzes euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij[slachtoffer 2], gevestigd [adres slo 2], geleden schade tot een bedrag van
€ 15.933,45 (vijftienduizend negenhonderddrieeëndertig euro en vijfenveertig cent)voor materiële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af de vordering voor zover betrekking hebbend op de post ‘camerasysteem’ ad € 2042,48.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer[slachtoffer 2]voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.933,45 (vijftienduizend negenhonderddrieeëndertig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
114 (honderdveertien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Gelast de
tenuitvoerleggingvan de niet ten uitvoer gelegde
jeugddetentievoor de duur van
50 (vijftig) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 28 september 2012 in de zaak met parketnummer 14/810313-11 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
 Gelast de
tenuitvoerleggingvan de niet ten uitvoer gelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
134 (honderdvierendertig) dagen, opgelegd bij voormeld vonnis van 22 augustus 2012 in de zaak met parketnummer 14/810180-12 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mr. M.M. van Weely en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2013.