ECLI:NL:RBNHO:2013:6482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
14/810444-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsincident in het uitgaansleven van Alkmaar met verwerping beroep op noodweerexces

Op 22 juli 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident op 7 oktober 2012 in Alkmaar. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij deze meerdere keren tegen het hoofd sloeg en schopte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het incident in een noodweersituatie verkeerde, maar oordeelde dat de noodweersituatie eindigde toen het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte met volle kracht tegen het hoofd van het slachtoffer schopte, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat zijn hevige gemoedsbeweging het gevolg was van de eerdere aanranding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van €800,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/810444-12
Uitspraakdatum: 22 juli 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juli 2013 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet
(meermalen) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen
en/of
vervolgens (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met volle kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(meermalen) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen
en/of
vervolgens (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met volle kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(meermalen) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen
en/of
vervolgens (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 7 oktober 2012 rond 03.15 uur heeft op de Houttil te Alkmaar een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] is geslagen en geschopt. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] een klap tegen het hoofd heeft gegeven en dat hij hem, toen hij op de grond lag, tegen het hoofd heeft geschopt.

De rechtbank zal in de eerste plaats moeten beoordelen of er sprake is geweest van een poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling of eenvoudige mishandeling door verdachte van [slachtoffer]. Bij bewezenverklaring van één van deze varianten zullen in het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte vervolgens verweren met betrekking tot noodweer en noodweerexces aan de orde komen.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zij partiële vrijspraak heeft gevorderd van – kort gezegd – het slaan tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer], nu deze handeling niet als een poging tot doodslag kan worden aangemerkt.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de bewijsvraag.
4.3
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 7 oktober 2012 bevond verbalisant [verbalisant] zich in de Regionale Toezicht Centrale te Alkmaar. Daar zag hij rond 03.15 uur, via een camera, dat op de Houttil in Alkmaar twee personen aan het vechten waren, waarbij een kale man ten val kwam. Vervolgens zag verbalisant dat de andere betrokken persoon op de kale man afliep, met zijn rechterbeen in de richting van de kale man schopte en deze vol op zijn hoofd raakte. [2]
Diezelfde dag heeft [slachtoffer]aangifte gedaan bij de politie. In zijn aangifte vertelt hij dat hij op 7 oktober 2012 na sluitingstijd van de cafés samen met zijn dochter en haar vriend op het Waagplein in Alkmaar stond. Op een gegeven moment was de vriend van de dochter in gesprek met een kleine Turks uitziende man, omdat deze zijn vriendin zou hebben vastgepakt. [slachtoffer] zag dat de kleine Turkse man vervolgens wegliep naar de pinautomaten op de Houttil en ging pinnen. [slachtoffer] is met de vriend van zijn dochter achter hem aan gelopen. Ze zijn dicht bij de Turkse man gaan staan en hebben hem aangesproken. Op dat moment werd het [slachtoffer] zwart voor de ogen. Even later werd hij wakker op de grond en voelde hij hevige pijn aan achterhoofd en gezicht. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij op 7 oktober 2012 in de nacht bij de pinautomaten op de Houttil in Alkmaar [slachtoffer] een klap tegen het hoofd heeft gegeven en dat hij hem, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, een schop tegen het hoofd heeft gegeven.
De camerabeelden die van het incident op 7 oktober 2012 zijn opgenomen, zijn ter terechtzitting getoond. Op deze beelden is het volgende te zien: om 03:14:25 is verdachte op het Waagplein in gesprek met een kale man (hierna: [slachtoffer]) en een man met zijn haar in een staart (hierna:[getuige]).Verdachte houdt[getuige] vast en lacht.[getuige] en verdachte maken handgebaren.[getuige] geeft een paar klapjes tegen de wang van verdachte.[getuige] en verdachte schudden elkaar de hand. Verdachte loopt weg. Om 03:16:15 staat verdachte bij de pinautomaat op de Houttil. [slachtoffer] en[getuige] lopen daar naar toe. Verdachte kijkt naar hen. [slachtoffer] staat voor verdachte.[getuige] staat half achter [slachtoffer]. [slachtoffer] heft zijn arm omhoog met een vuist. Om 03:16:18 maakt verdachte een beweging naar [slachtoffer], die met zijn rug naar de camera staat. [slachtoffer] valt op de grond. Vervolgens slaat verdachte naar[getuige].[getuige] weert af en loopt naar achteren. Verdachte loopt achter hem aan, slaat nog een keer en samen lopen ze rechts uit het beeld (03:16:21). Ondertussen ligt [slachtoffer] roerloos op zijn rug op de grond. Om 03:16:28 beweegt [slachtoffer] zijn hoofd en bovenlichaam omhoog. Om 03:16:29 komt verdachte van rechts in beeld en loopt met grote passen op [slachtoffer] af en geeft hem, kennelijk in de loop, met kracht een trap tegen het hoofd (03:16:30). Een vrouw met een rode jas rent achter verdachte aan, die naar de pinautomaat loopt. De vrouw probeert verdachte meerdere malen te slaan. Verdachte weert haar af. [4]
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer], terwijl deze op de grond lag, met volle kracht tegen het hoofd heeft geschopt, waardoor deze korte tijd het bewustzijn heeft verloren. Het is van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer vitaal en kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is en dat het uitoefenen van aanzienlijk geweld op het hoofd gemakkelijk kan resulteren in fataal letsel. Door met de geschoeide voet met volle kracht te schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer], waardoor deze enige tijd buiten bewustzijn is geweest, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden. Verdachte heeft door zijn handelingen in voorwaardelijke zin opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
Dit ligt anders ten aanzien van het daaraan voorafgaande slaan tegen het hoofd van [slachtoffer]. Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank weliswaar bewezen dat verdachte [slachtoffer] een klap of stomp tegen het hoofd heeft gegeven waardoor deze is neergegaan, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze geweldpleging niet van een zodanige aard dat gezegd kan worden dat verdachte hiermee het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 oktober 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met volle kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweerDe raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met betrekking tot het slaan tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] een beroep op noodweer toekomt en heeft de rechtbank daarom verzocht verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Nu de rechtbank het betreffende onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen heeft verklaard, behoeft het verweer hier geen bespreking.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft gesteld dat verdachte met betrekking tot het schoppen tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer] een beroep op (extensief) noodweerexces toekomt. Deze gedraging moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van de bij verdachte onstane hevige gemoedsbeweging, die op haar beurt weer werd veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding, althans de bedreiging daarmee door [slachtoffer] en in mindere mate ook door[getuige]. De (bedreiging met) wederrechtelijke aanranding bestond in het insluiten van verdachte door [slachtoffer] en[getuige] en de geheven vuist van [slachtoffer]; de hevige gemoedsbeweging bestond uit gevoelens van angst en paniek die hierdoor werden veroorzaakt.
Verdachte dient daarom in de visie van de verdediging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt. Op het moment van de schop tegen het hoofd van [slachtoffer], was de noodweersituatie al geëindigd en bovendien was de reactie van verdachte disproportioneel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat een beroep op noodweerexces slechts kan slagen, indien sprake is van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die een onmiddellijk gevolg is van een wederrechtelijke aanranding. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of uit de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd het door of namens verdachte gestelde omtrent een zodanige gemoedsbeweging aannemelijk is geworden.
Met betrekking tot de feitelijke gebeurtenissen stelt de rechtbank aan de hand van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden het volgende vast:
Om 03:16:15 staat verdachte bij de pinautomaat op de Houttil in Alkmaar. [slachtoffer] en[getuige] lopen daar naar toe. Verdachte kijkt naar hen. [slachtoffer] staat voor verdachte.[getuige] staat daar weer achter. [slachtoffer] heft zijn arm omhoog met een vuist. Om 03:16:18 maakt verdachte een beweging naar [slachtoffer], die met zijn rug naar de camera staat. [slachtoffer] valt op de grond. Vervolgens slaat verdachte naar[getuige].[getuige] weert af en loopt naar achteren. Verdachte loopt achter hem aan, slaat nog een keer en samen lopen ze uit het beeld (03:16:21). Ondertussen ligt [slachtoffer] roerloos op zijn rug op de grond. Om 03:16:28 beweegt [slachtoffer] zijn hoofd en bovenlichaam omhoog. Om 03:16:29 komt verdachte van rechts in beeld en loopt met grote passen op [slachtoffer] af en geeft hem in de loop kennelijk met kracht een trap tegen het hoofd (03:16:30). Een vrouw met een rode jas rent achter verdachte aan, die naar de pinautomaat loopt. De vrouw probeert verdachte meerdere malen te slaan. Verdachte weert haar af.
De rechtbank is van oordeel dat toen verdachte bij de pinautomaat werd aangesproken door [slachtoffer] en[getuige] en [slachtoffer] vervolgens zijn arm omhoog hief in wat er uitziet als een aanzet tot een slaande beweging, er sprake was van een noodweersituatie voor verdachte. Verdachte had deze confrontatie niet zelf opgezocht. Hij had zojuist zijn pinpas ingevoerd in de geldautomaat en werd min of meer ingesloten door [slachtoffer] en[getuige], waarbij [slachtoffer] een stuk groter en forser is dan verdachte. Weliswaar heeft [slachtoffer] verdachte niet daadwerkelijk aangevallen, maar volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad doelt artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), ten aanzien van het bestanddeel ‘ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding’, niet alleen op gedragingen die kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, maar ook op gedragingen die een onmiddellijk dreigend
gevaarvoor een zodanig aantasting opleveren. (vgl. HR 2 februari 1965, NJ 1965, 262, het “Asbakarrest”). De klap die verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven, valt binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41, eerste lid Sr.
Toen [slachtoffer] op de grond lag, was de noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank echter geëindigd. Uit de hiervoor gepresenteerde vaststelling van de feiten volgt voorts dat tussen het ‘neergaan’ van [slachtoffer] en de schop van verdachte tegen diens hoofd ongeveer 12 seconden zijn verstreken. Gedurende een deel van deze twaalf seconden was verdachte kennelijk in een schermutseling met[getuige] verwikkeld. Verdachte bevond zich immers in deze tijdsspanne voornamelijk buiten het bereik van de camera. Hij is vervolgens teruggelopen in de richting van [slachtoffer] (en teruggekomen in beeld), die op dat moment zijn hoofd en bovenlichaam iets oprichtte. Deze feitenvaststelling geeft de rechtbank aanleiding te oordelen dat de schop die verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] gaf een nieuwe actie van verdachte was, en geen voortzetting van zijn eerdere afweerhandelingen.
De schop was naar het oordeel van de rechtbank een doelbewuste actie, gericht op het definitief uitschakelen van [slachtoffer] en geen onmiddellijk gevolg van gevoelens van angst en paniek, veroorzaakt door de eerdere (dreigende) aanranding.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat op de beelden ook is te zien dat verdachte onmiddellijk na de schop wordt aangevallen door een vrouw (de dochter van [slachtoffer]). Te zien is dat zij verdachte meerdere malen uit alle macht probeert te slaan. Verdachte weerde haar op een rustige en beheerste wijze af. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij tegen de vrouw heeft gezegd: “Wat doe je nou, zíj zijn begonnen”, daarmee doelend op [slachtoffer] en[getuige]. Vervolgens heeft verdachte zich richting de pinautomaat gewend, waar zijn pinpas nog in zat. Deze kalme en gecontroleerde reactie getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een stemming van angst en paniek, zoals door verdachte aangevoerd, maar staat juist haaks op een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke en uitsluitende gevolg zou zijn van de eerdere (dreigende) aanval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijk gevolg was van de wederrechtelijke aanranding, dat hij daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien zij wel aannemelijk zou achten dat de schop het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, het beroep op noodweerexces evenmin kan slagen.
Hiertoe acht de rechtbank van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het incident dronken was. Hij had die avond naar eigen zeggen ongeveer 15 glazen wodka-cola gedronken. Door dit alcoholgebruik heeft verdachte zichzelf in een situatie gebracht waarbij de kans op grensoverschrijdend gedrag aanmerkelijk was vergroot. Daar komt bij dat verdachte zich in het verleden intensief en op hoog niveau met vechtsport (kickboksen) heeft beziggehouden. Er mocht van hem verwacht worden dat hij, juist gelet op zijn kracht en beheersing van vechtsporttechnieken, uiterste terughoudendheid zou betrachten bij de confrontatie met (dreigend) geweld op straat.
Deze omstandigheden staan naar het oordeel van de rechtbank aan een geslaagd beroep op noodweerexces in de weg.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweerexces. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met daaraan verbonden een proeftijd van drie jaren.
7.2
Standpunt van de de verdediging
De raadsman heeft subsidiair gepleit voor een lagere en deels voorwaardelijke werkstraf.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij een uit de hand gelopen incident in het uitgaansleven van Alkmaar een persoon met kracht met een geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. Het slachtoffer is hierdoor enige tijd buiten bewustzijn geraakt en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht. Dat de uiteindelijke fysieke gevolgen zijn meegevallen, is een gelukkige omstandigheid, die echter niet de verdienste van verdachte is.
Naast de gevolgen voor het slachtoffer draagt dit soort geweld, gepleegd op straat, te midden van het uitgaanspubliek, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen onder burgers.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij de confrontatie niet heeft gezocht en niet als aanstichter van het incident kan worden gezien.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. In dit geval zal de rechtbank daar echter niet toe overgaan. Het reclasseringsadvies d.d. 7 juli 2013 van P.C. Olie bevat weliswaar geen strafadvies, maar wel komt naar voren dat verdachte zich zeer heeft ingezet om zijn leven na een moeilijke periode weer op orde te krijgen en dat dit op de belangrijke leefgebieden ook goed is gelukt. Hij werkt fulltime als vrachtwagenchauffeur en tot volle tevredenheid van zijn werkgever. Een onvoorwaardelijke detentie zou deze gunstige ontwikkeling teniet doen.
Wel acht de rechtbank, met de officier van justitie, oplegging van de maximale taakstraf op zijn plaats. Daarnaast dient een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur te worden opgelegd, met daaraan verbonden een proeftijd van drie jaren, als ernstige waarschuwing aan verdachte om geen strafbare feiten meer te plegen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij
[slachtoffer], wonende [adres slo], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 370,00 wegens materiële schade en € 530,00 wegens immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de gevraagde vergoeding voor het eigen risico van de zorgverzekering ad € 220,00 in zijn geheel toewijsbaar is. Voor de post ‘beredderingskosten’ acht zij een bedrag van € 50,00 reëel.
Het toe te wijzen bedrag voor immateriële schade dient, rekening houdend met de omstandigheid dat het slachtoffer de confrontatie zelf heeft opgezocht, te worden gematigd tot € 300,00.
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich in zoverre leent voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor zover die het eigen risico van de zorgverzekering betreft, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van € 220,00 is dan ook toewijsbaar.
Wat betreft de post ‘beredderingskosten’ is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen voor dergelijke kosten plegen te worden toegewezen, een vergoeding van € 50,00 redelijk is. De benadeelde partij wordt in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De omstandigheid dat gezegd kan worden dat het slachtoffer in enige mate zelf schuld heeft aan het ontstaan van de schade, is hier naar het oordeel van de rechtbank al in verdisconteerd.
Opgeteld wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 22c, 22d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat verdachte voor het einde van de op
drie jarenbepaalde
proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdenveertig) urentaakstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende [adres slo] geleden schade tot een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro), bestaande uit € 270,00 voor de materiële en € 530,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer], wonende [adres slo] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker , voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. M.M. van Weely, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 7 oktober 2012, dossierpagina D1-1
3.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 oktober 2012, houdende de verklaring van [slachtoffer], dossierpagina Z1-1/2
4.De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 8 juli 2013 van beelden van een beveiligingscamera, vastgelegd op een cd-rom die deel uitmaakt van het dossier.