ECLI:NL:RBNHO:2013:6112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
15/703019-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling wegens doodslag met TBS en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer] op 10 januari 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 21 juni 2013 heeft de officier van justitie, mr. M. van Turennout, gepleit voor bewezenverklaring van moord, terwijl de verdediging vrijspraak van moord bepleitte en doodslag als subsidiair feit erkende.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, en heeft hem daarom vrijgesproken van moord. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan doodslag, aangezien hij met een mes twee keer in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de psychische problematiek van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] uitgesproken, waarbij materiële schade tot een bedrag van € 1.780,54 werd toegewezen, maar immateriële schade werd afgewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens affectieschade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sector Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/703019-13
Uitspraakdatum: 5 juli 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2013 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op[geboortedag] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Turennout en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Teunisse, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 januari 2013 in de gemeente [geboorteplaats] opzettelijk en
met voorbedachten rade[slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een mes ter hand
genomen en/of (vervolgens) met dat mes een of meermalen (met kracht) in het
lichaam van die [slachtoffer ] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is
overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2013 in de gemeente [geboorteplaats] opzettelijk[slachtoffer ]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een
mes ter hand genomen en/of (vervolgens) met dit mes een of meermalen (met
kracht) in het lichaam van die [slachtoffer ] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer ] is overleden;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingVerdachte heeft op 10 januari 2013een mes uit zijn woning gepakt en is naar de hem bekende[slachtoffer ] toegegaan. Verdachte vond dat [slachtoffer ] een aandeel had in onder meer het gegeven dat verdachte geen contact meer had met zijn kinderen en ook zijn woning tijdens detentie was kwijtgeraakt. Hij wilde [slachtoffer ] hiermee confronteren.

In de woning van [slachtoffer ] heeft verdachte [slachtoffer ] twee keer met een mes gestoken, waarna [slachtoffer ] is overleden.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich op 10 januari 2013 schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag op[slachtoffer ]. Verder ligt ter beoordeling voor of verdachte hiervoor strafbaar is dan wel dat hij heeft gehandeld uit psychische overmacht.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en met voorbedachte raad heeft gehandeld. Hiertoe acht zij het volgende van belang. Verdachte is volgens zijn eigen verklaring naar het slachtoffer toegegaan om met hem af te rekenen, verbaal dan wel fysiek. Afhankelijk van de reactie van het slachtoffer was verdachte voornemens om tot het uiterste, te weten de dood van het slachtoffer, te gaan. Hier is sprake van een voorwaardelijk voornemen, maar ook een voorwaardelijk voornemen is voldoende voor voorbedachte raad. Dat verdachte het besluit reeds thuis heeft genomen, volgt uit het feit dat hij thuis een mes heeft gepakt, bij zich heeft gestoken en vervolgens naar het slachtoffer is gegaan.
Hij is lopend, via een winkelcentrum, naar het huis van het slachtoffer gegaan. Hij heeft dan ook ruimschoots de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van moord bepleit. De subsidiair ten laste gelegde doodslag acht hij wel bewezen, met de kanttekening dat verdachte ‘slechts’ voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft impulsief gehandeld en in een impulsief moment het mes gepakt en meegenomen.
4.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte reeds thuis het al dan niet voorwaardelijke voornemen had om [slachtoffer ] te doden. Weliswaar heeft verdachte uit de woning waar hij verbleef een mes gepakt en is hij vervolgens met dit mes – overigens met een omweg via een winkelcentrum – naar de woning van [slachtoffer ] gegaan, maar dit gegeven is op zich onvoldoende om een dergelijk voornemen uit af te leiden. Evenmin kan een dergelijk voornemen volgen uit de verklaring van verdachte zelf zoals de officier van justitie heeft betoogd.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij bereid was tot het uiterste te gaan acht de rechtbank hiervoor onvoldoende in het licht van hetgeen hij verder heeft verklaard. Daaruit volgt immers enerzijds dat hij het mes heeft meegenomen omdat het er mogelijk agressief aan toe kon gaan in de woning van [slachtoffer ] en dat hij het zonodig ter zelfverdediging zou gebruiken. Daarnaast was het mes bedoeld om mee te dreigen en eventueel te gebruiken teneinde antwoorden te krijgen. Het was zijn bedoeling, aldus verdachte, om [slachtoffer ] te confronteren met zijn daden en om antwoorden te krijgen. Ook de door de officier van justitie aangehaalde passages in het verhoor van verdachte van 5 maart 2013 (B69 en B70) staan in een context waarin verdachte duidelijk maakt dat hij niet zou stoppen voordat hij antwoorden zou krijgen en er ook wel van overtuigd was dat hij die antwoorden zou krijgen.
Deze en vele andere passages in de uitgebreide verklaringen van verdachte wijzen er in elk geval op dat verdachte voornemens was om met [slachtoffer ] in gesprek te gaan.
Uiteindelijk is het anders gegaan, aangezien verdachte, nog voordat [slachtoffer ] antwoord kon geven, twee keer heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte uitgesproken gevarieerde verwachtingen ten aanzien van de uiteindelijke afloop van de confrontatie niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs van de voornemens van verdachte ten aanzien van een geheel ander feitelijk verloop, te weten een directe fysieke confrontatie. Integendeel levert het voorgaande een contra-indicatie op voor de slotsom dat het om een reeds thuis ‘voorgenomen handeling’ zou gaan.
Nu ook uit de overige bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte met het voornemen om [slachtoffer ] te doden naar diens woning is gegaan acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van voorbedachte raad. Van het primair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2013 afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant R. Schurer d.d. 10 januari 2013 (dossierpagina’s E1-E3);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant M.A. Scholes d.d. 10 januari 2013 (dossierpagina’s E6-E7);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport “pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt d.d. 18 januari 2013 door arts en patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en arts en patholoog M. Buiskool (dossierpagina’s F011).
4.5.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft met een mes – met een lemmet van ongeveer 30 centimeter lang – twee keer met kracht gestoken in de rechterborst van [slachtoffer ]. De rechtbank is van oordeel dat de aard van deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van dodelijke verwondingen, dat dit de gevolgtrekking rechtvaardigt dat verdachte opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer ].
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2013 in de gemeente [geboorteplaats] opzettelijk[slachtoffer ]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een
mes ter hand genomen en/of (vervolgens) met dit mes een of meermalen (met
kracht) in het lichaam van die [slachtoffer ] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer ] is overleden;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich in een dusdanig extreme stresssituatie bevond, dat hij zeer impulsief, in een soort explosie heeft gehandeld. Deze situatie is de nacht voor het incident ontstaan, toen verdachte een droom had waarin hij [slachtoffer ] als de kwade genius zag. Vervolgens had verdachte maar één doel, [slachtoffer ] confronteren met zijn ellende. Onder een zodanige vernauwing van het bewustzijn is sprake van psychische overmacht en moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen.
6.3.
Beoordeling door de rechtbank
Bij psychische overmacht is sprake van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de dader komende kracht, drang of dwang. Een droom als hierboven bedoeld kan niet worden gezien als een zodanige van buiten komende oorzaak. Deze psychische drang moet bovendien van een zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een psychische drang waardoor de wilsvrijheid van verdachte zou zijn aangetast. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij bewust heeft besloten naar [slachtoffer ] toe te gaan om hem te confronteren. Dat hij mogelijk – op het moment waarop hij voor [slachtoffer ] stond – zeer impulsief heeft gestoken, is onvoldoende om psychische overmacht aan te nemen. Impulsief handelen betekent immers niet dat de wilsvrijheid is aangetast.
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.

7.Motivering van de sancties

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging gevorderd.
Bij de strafmaat heeft de officier van justitie rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte zo snel mogelijk met behandeling moet starten. Om die reden heeft zij verzocht de duur van de gevangenisstraf te matigen. Nu verdachte vrijwillig mee wil werken met een behandeling, heeft de verdediging verzocht deze behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden aan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf te koppelen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer[slachtoffer ] van het leven beroofd. In de woning van het slachtoffer heeft verdachte hem twee keer met een mes gestoken, waarna [slachtoffer ] is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Door de dood van [slachtoffer ] en de wijze waarop dat is gebeurd, heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van W.I. [slachtoffer ], de broer van het slachtoffer, en uit de toelichting op de vordering van mevrouw [benadeelde 1], zuster van het slachtoffer. Naast de ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de buurt in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen teweeg.
Verdachte heeft ter zitting geen blijk heeft gegeven van medeleven voor de nabestaanden en evenmin van spijt van zijn daden. Uit de hierna te noemen pro justitia rapportage blijkt de oorzaak daarvan. Hij moet wel in staat geacht moet worden de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te zien maar hij is niet goed in staat zijn wil dienovereenkomstig geheel in vrijheid te bepalen en hij voelt door zijn lacunaire gewetensfunctie ook geen spijt.
De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf. Bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer gelet op het volgende.
Het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet
– in laatste feitelijke instantie – voor geweldsdelicten.
Daar staat tegenover dat verdachte wel een gewaarschuwd mens was. Vast staat dat verdachte in 2010 met een mes een persoon heeft gestoken in de woning van het slachtoffer. Ook al is verdachte voor dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging, verdachte was bekend met de mogelijke gevolgen van het steken met een mes. Dat hij opnieuw een mes ter hand heeft genomen en daarmee naar een woning, dezelfde woning als in 2010, is gegaan, neemt de rechtbank verdachte dan ook zeer kwalijk.
Het pro justitia rapport van psychiater I. Maksimovic gedateerd 13 juni 2013, onder meer inhoudende:
Betrokkene is een man in wiens karakter de hechtingsproblematiek een belangrijke rol speelt. Zijn persoonlijkheid heeft zich ontwikkeld onder onveilige, traumatische basisomstandigheden binnen het gezin van herkomst. Als gevolg daarvan is bij betrokkene schade ontstaan in de vorm van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is bij hem tevens sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een bipolaire I stoornis – gekenmerkt door het ontwikkelen van depressieve en manische episodes - en in de zin van misbruik, dan wel afhankelijkheid van diverse middelen. Beide stoornissen zijn van invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het pro justitia rapport van psycholoog mr. drs. R.A. Sterk, gedateerd 18 juni 2013, onder meer inhoudende:
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een opioide afhankelijkheid (heroïne). Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, narcistische en antisociale trekken. Voornoemde problematiek heeft de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt het eensluidende advies van beide deskundigen over en zij is dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de ten laste gelegde moord, komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie. Daarnaast houdt de rechtbank – anders dan de officier van justitie – in belangrijke mate rekening met de hierna op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling welke maatregel immers na ommekomst van de detentie tot een andere vorm van vrijheidsbeneming zal leiden. De rechtbank zal de duur van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf dan ook aanzienlijk matigen.
Maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages van beide deskundigen voornoemd, alsmede op de toelichting zoals ter terechtzitting gegeven door psycholoog mr. drs. Sterk.
Beide deskundigen zijn het met elkaar eens dat het recidiverisico hoog blijft zolang de stoornissen van verdachte niet optimaal worden behandeld. Zij achten een klinische behandeling in een gedwongen kader nodig, gericht op de moeilijk te veranderen problematiek. Een behandeling op vrijwillige basis, zoals betoogd door de verdediging, achten zij onvoldoende om de continuïteit van de behandeling te waarborgen. De aard van de problematiek en zijn behandelgeschiedenis wijzen op een ambivalente motivatie. Daarbij komt dat een hoog beveiligingsniveau nodig is, gelet op de inschatting van het recidiverisico, aldus beide deskundigen. Zij komen dan ook met het advies om de behandeling plaats te laten vinden in een langdurig gedwongen kader van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Met het advies van beide deskundigen kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

8.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij[benadeelde 2].
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.423,04 (zesduizend vierhonderddrieëntwintig euro en vier cent) ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij stelt als gevolg van het ten laste gelegde feit te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.923,04 aan materiële schade en € 4.500,-- aan immateriële schade.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.500,-- (vierduizend vijfhonderd euro) ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij stelt als gevolg van het ten laste gelegde feit te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Beoordeling rechtbank
Op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Nabestaanden kunnen zich op eigen titel voegen voor zover het een vordering tot bepaalde vormen van vermogensschade betreft zoals bedoeld in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, hetgeen aan de orde is bij de onderhavige vordering van de nabestaanden tot vergoeding van zogenaamde affectieschade, komt ingevolge het bepaalde in artikel 6: 106 BW niet voor vergoeding in aanmerking.
Dit stelsel van de wet brengt mee dat de benadeelde partijen[benadeelde 2] en [benadeelde 1], geen vordering geldend kunnen maken tot vergoeding van nadeel wegens het verdriet dat zij hebben ondervonden en nog zullen ondervinden als gevolg van het overlijden van hun broer.
De rechtbank kan daarom mevrouw [benadeelde 1] niet ontvangen in haar vordering.
De heer[benadeelde 2] zal gedeeltelijk – te weten ten aanzien van de immateriële schade – niet-ontvankelijk worden verklaard in diens vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van[benadeelde 2] rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit nu niet betwist is dat deze vordering betrekking heeft op kosten als bedoeld in artikel 51, tweede lid Sv, jo 6:108, tweede lid BW.
De verdediging heeft de materiële schade slechts betwist voor zover het de abonnementskosten van telefoon/televisie/internet betreft.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de abonnementskosten geen geleden schade betreft voor de benadeelde partij en zal de vordering in zoverre afwijzen. Nu het exacte bedrag van deze kosten niet uit de stukken is af te leiden, zal de rechtbank deze kosten schatten op een totaalbedrag van € 142,50. Voor het overige zal de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 1.780,54, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, en 287 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2],geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.780,54 (duizend zevenhonderdtachtig euro en vierenvijftig cent), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer gevorderde aan materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (vergoeding van immateriële schade) niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1],niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.780,54 (duizend zevenhonderdtachtig euro en vierenvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
27 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
5 juli 2013.