ECLI:NL:RBNHO:2013:6091

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
HAA 13/673
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs na alcoholmisbruik en de rol van psychiatrische rapportages

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2013 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser, die door de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) was opgelegd. De ongeldigverklaring volgde op een vermoeden van alcoholmisbruik, dat was vastgesteld na een incident op 31 juli 2011 waarbij eiser een hoog ademalcoholgehalte had. Het CBR had eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd, waaruit bleek dat hij niet voldeed aan de eisen voor het besturen van motorrijtuigen. Eiser had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het CBR, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de procedurele aspecten van de besluitvorming van het CBR beoordeeld. Eiser voerde aan dat de rapportage van de keurend arts niet onafhankelijk was, omdat het CBR contact had opgenomen met de psychiater om de conclusies te heroverwegen. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek tot heroverweging niet automatisch leidde tot een gebrek aan objectiviteit in de rapportage. De rechtbank benadrukte dat het CBR zich op de rapportage mocht baseren, mits deze zorgvuldig was opgesteld en voldoende onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat de aanpassingen in de rapportage van de keurend artsen gerechtvaardigd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies over het alcoholmisbruik van eiser. Eiser had bovendien de mogelijkheid om een tweede onderzoek aan te vragen, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser, waarbij zij ook opmerkte dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2013 in de zaak tussen

[eiser],te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.J. van Gils),
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder
(gemachtigde: M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 17 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.A. Bouw als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op 2 augustus 2011 is namens de korpschef van de politieregio Amsterdam-Amstelland aan verweerder een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) gedaan van het vermoeden dat eiser, die houder is van een rijbewijs, niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgeven. Dit vermoeden is gebaseerd op het feit dat op 31 juli 2011 bij eiser een ademalcoholgehalte van 875 µg/l is geconstateerd. Verweerder heeft bij besluit van 9 augustus 2011 aan eiser een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Het onderzoek heeft op 31 maart 2012 plaatsgevonden.
Verweerder heeft op 24 mei 2012 een verslag van D. Warndorff (psychiater) en A. Winkelhagen (arts) ontvangen. In dit verslag concluderen de keurend artsen dat het aannemelijk is dat het alcoholmisbruik is gestopt vanaf 1 augustus 2011. Een arts in dienst van verweerder heeft vervolgens bij e-mail bericht van 4 juni 2012 aan de keurend artsen verzocht de conclusies nader te onderbouwen en te heroverwegen. Daarbij is gewezen op het opgebouwd of onderhouden zijn van alcoholtolerantie, op een laag erytrocyten bij het laboratoriumonderzoek en dat geen sprake is van een geïsoleerde gamma-GT-verhoging. Er wordt verwezen naar andere rapportages van de keurende instantie waarin anderszins wordt geadviseerd. De keurend artsen hebben aanleiding gezien om een aantal conclusies bij te stellen. In het ongedateerde bijgestelde verslag van bevindingen concluderen zij dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de aanhouding op 31 juli 2011 sprake was van alcoholmisbruik/alcoholafhankelijkheid volgens de DSM-IV-TR, maar dat op basis van alle relevante gegevens wel de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan worden gesteld. Verder hebben de keurend artsen geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiser met het alcoholmisbruik is gestopt. Deze conclusie hebben zij gebaseerd op het laboratoriumonderzoek en op de omstandigheid dat het alcoholgebruik van eiser sinds de aanhouding is verminderd tot twee dagen per week één alcoholische consumptie per avond en op verjaardagen één keer per maand één alcoholische consumptie.
Verweerder heeft eiser bij brief van 25 juni 2012 op de hoogte gesteld van de uitslag van het onderzoek en van zijn voornemen het rijbewijs ongeldig te verklaren voor alle categorieën. Daarbij heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid van een tweede onderzoek. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft verweerder het rijbewijs ongeldig verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet langer voldoet aan de eisen die aan de houders van een rijbewijs worden gesteld, omdat bij hem de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik is vastgesteld. Bij besluit van 17 december 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994), doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriele regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 134, tweede lid, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriele regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge het derde lid, deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriele regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8 ‘Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)’ bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport – geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4.
Eiser voert aan dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, aangezien kennelijk niet is ingegaan op de aanvullende gronden in bezwaar van 5 december 2012.
5.
In de aanvullende gronden in bezwaar van 5 december 2012 heeft eiser aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat naar aanleiding van een voor hem geanonimiseerde brief het verslag van de psychiater zonder een kenbare motivering is aangepast op een voor hem ongunstige wijze. Er wordt tenminste de schijn gewekt dat onderzoekers zich verplicht achten de rapportage aan te passen op de door verweerder gewenste wijze.
6.
In het bestreden besluit is onder het kopje ‘Samenvatting bezwaren’ geschreven dat verweerder in het besluit heeft meegenomen wat eiser heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift van 3 augustus 2012 en tijdens de hoorzitting op 7 september 2009. In zoverre is uit het bestreden besluit niet af te leiden dat verweerder de aanvullende gronden van 5 december 2012 heeft meegenomen. Daar staat tegenover dat verweerder in het bestreden besluit op bladzijde 2, eerste volledige alinea, is ingegaan op de gang van zaken bij de rapportages. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat hij van oordeel is dat het onderzoek zorgvuldig en correct is uitgevoerd en dat de wijze waarop het verslag tot stand is gekomen en de inhoud van het verslag geen aanleiding geven om een andere uitslag vast te stellen. Het betoog van eiser dat verweerder niet is ingegaan op de aanvullende gronden van het bezwaar, mist dan ook feitelijke grondslag.
7.
Eiser voert vervolgens aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder contact heeft opgenomen met de keurend psychiater en heeft verzocht om een heroverweging. Om die reden is de psychiatrische rapportage niet meer onafhankelijk en objectief.
8.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren (zie onder meer LJN-nummers BA3746, BJ3386, BY8499 en BK4353).
9.
In het e-mailbericht van de arts in dienst van verweerder aan de keurend psychiater zijn een aantal kanttekeningen geplaatst bij de rapportage en is de psychiater verzocht zijn conclusies nader te onderbouwen en te heroverwegen. Volgens vaste jurisprudentie is verweerder gehouden zich ervan te vergewissen of op basis van de psychiatrische rapportage een beslissing mag worden genomen over de ongeldigverklaring van een rijbewijs. Het versturen van een dergelijk bericht met een verzoek tot heroverweging, maakt dan ook nog niet dat de psychiatrische rapportage niet meer onafhankelijk en objectief is opgesteld. Ook het feit dat de psychiater naar aanleiding van een reactie van de kant van verweerder het rapport op een aantal punten heeft bijgesteld, maakt niet dat het rapport niet onafhankelijk en objectief is opgesteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar LJN BK4353. Deze beroepsgrond faalt.
10.
Eiser voert verder aan dat uit het bestreden besluit en uit het tweede rapport niet duidelijk wordt waarom de stopdatum van het alcoholmisbruik is gewijzigd.
11.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat in de eerste rapportage over het hoofd was gezien dat de bloeduitslagen niet enkel afwijkende Gamma-GT waarden aangaven, maar ook een laag erytrocyten. In de tweede rapportage is wel vermeld dat eiser een verhoogd Gamma-GT en een laag erytrocyten heeft, hetgeen een aanwijzing is voor overmatig alcoholgebruik. Daarnaast is in de tweede rapportage in aanmerking genomen dat er sprake is geweest van een forse onderrapportage door eiser over het alcoholgebruik in het jaar voorafgaand aan de aanhouding. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee voldoende gemotiveerd waarom de conclusie in de tweede rapportage anders is dan in de eerste rapportage. De beroepsgrond faalt. Het zou echter wel de aanvaardbaarheid van een besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs ten goede komen als verweerder een keurling zou informeren over de kanttekeningen die van de kant van verweerder bij een psychiatrische rapportage zijn te plaatsen en als een keurend arts die een rapportage aanpast, aan een keurling uitlegt wat daartoe aanleiding heeft gegeven, met name als de aanpassing leidt tot een andere conclusie.
12.
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit heeft geconcludeerd dat eiser een alcoholpromillage van ongeveer 1,69 ‰ gehad had moeten hebben, gelet op de opgave van eiser dat hij 18 alcoholische consumpties in 10 uur had gedronken, terwijl een alcoholpromillage van 2,013 ‰ is vastgesteld. Dit wijst op een onderrapportage door eiser van zijn alcoholgebruik voorafgaand aan zijn aanhouding. Volgens eiser kan alleen tot een dergelijke conclusie worden gekomen als bekend is hoe de alcoholconsumpties over deze tien uur zijn verdeeld. Ook om die reden is het bestreden besluit onbegrijpelijk en ondeugdelijk gemotiveerd.
13.
Het gaat erom of verweerder zich op het rapport van de keurend artsen mocht baseren. In de rapportage is vermeld dat het opgegeven alcoholgebruik van eiser niet in overeenstemming is met het vastgestelde alcoholademgehalte. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat er geen aanknopingspunt is aan deze conclusie te twijfelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van de keurend artsen op dit punt niet concludent is. Verweerder mocht zich dan ook op dat rapport baseren. De beroepsgrond faalt.
14.
Eiser voert tot slot aan dat hem een nieuw onderzoek had moeten worden gegund. Het bestreden besluit is ook op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd. Daarin wordt verwezen naar LJN BK4353. In tegenstelling tot die zaak, is in dit geval de schijn gewekt dat de door verweerder ingehuurde en betaalde psychiater gehouden was zijn conclusies aan te passen. Daarbij is ook van belang de duur van het onderzoek en het ontbreken van een begrijpelijke motivering over de wijziging van de conclusie over het alcoholmisbruik.
15.
Verweerder heeft eiser op 25 juni 2012 gewezen op de mogelijkheid van een tweede onderzoek. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt, terwijl hij toen al wel het bijgestelde verslag had ontvangen en wist dat de conclusie over het alcoholmisbruik was gewijzigd. Zoals hiervoor is aangegeven heeft verweerder het bestreden besluit mogen baseren op de tweede rapportage van de keurend artsen. Er was derhalve geen aanleiding voor verweerder om eiser een nieuw onderzoek aan te bieden. Ook deze beroepsgrond faalt.
16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.