ECLI:NL:RBNHO:2013:6088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
15/800400-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2013 op Schiphol werd aangehouden voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Haarlem, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 2556,8 gram cocaïne in Nederland. Tijdens de controle op de luchthaven werden in de bagage van de verdachte en zijn vriendin verschillende zakken met chocolade aangetroffen, waarin de cocaïne was verborgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van de drugs, aangezien hij de bagage van een onbekende man had aangenomen zonder deze te controleren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een gevangenisstraf van 28 maanden passend was, met 14 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaar. Bijzondere voorwaarden werden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor alcoholgebruik. De rechtbank benadrukte de schadelijkheid van cocaïne en de risico's van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800400-13
Uitspraakdatum: 2 juli 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van dinsdag 18 juni 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te District Marowijne (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A.C. Kooper-Gerritsen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2556,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 31 maart 2013 is verdachte tezamen met zijn vriendin vanuit Paramaribo (Suriname) aangekomen op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte controle werden in de blauwe rolkoffer (merk Carlton) van verdachte twee transparante zakken met chocolade met een groene wikkel met het opschrift ‘Hazelnut’ en met een rode wikkel met het opschrift ‘Roys’ aangetroffen. Tijdens het uitpakken van een willekeurig gekozen chocolade met zowel de groene als de rode wikkel werd een witte substantie aangetroffen, die bij de van rijkswege verstrekte MMC-cocaïnetest een positieve kleurreactie gaf, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. Hierop is verdachte aangehouden. [2] Vervolgens zijn de zakken met chocolade onderzocht. In totaal bevonden zich in de transparante zakken 114 bonbons. In alle 114 bonbons bevond zich een witte stof met een totaal netto gewicht van 1.956, 8 gram. [3]
Uit nader onderzoek van het Douane Laboratorium is gebleken dat voornoemd aangetroffen stof cocaïne bevat. [4]
Ook de donkerblauwe rolkoffer (merk Space-Travel) van de vriendin van verdachte is aan een controle onderworpen en in die rolkoffer werden drie transparante bakken van het merk Tritec aangetroffen. Na het openen van een willekeurig gekozen plastic bak rook de verbalisant direct een sterke chemische geur en als inhoud waas een bruine substantie met daartussen vruchten waarneembaar. De aangetroffen bruine substantie is getest met een van rijkswege verstrekte MMC-cocaïnetest en gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof. [5] Nader onderzoek met betrekking tot de bruine substantie afkomstig uit de drie transparante plastic bakken wijst uit dat deze substantie cocaïne bevat en dat het totaal netto gewicht aan cocaïne 0,6 kilogram bedraagt. [6]
3.3. Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van de onder hem aangetroffen cocaïne. Verdachte heeft zowel ten overstaan van de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard dat hij voor zijn terugreis vanuit Suriname op de luchthaven Zanderij een voor hem onbekende man tegenkwam. Deze man bleek een vriend te zijn van ene ‘[betrokkene]’. Van [betrokkene] had verdachte in een café in Rotterdam geld geleend voor de vliegtickets naar Suriname. Nadat verdachte had ingecheckt werd hij door voornoemde man gevraagd of hij een plastic tas en een trolley met een dolfijn er op voor die man mee wilde nemen. Verdachte heeft zonder dat zijn vriendin dit wist de plastic tas in haar koffer gestopt. Tevens heeft hij de trolley van de man aangenomen. De man had verdachte gezegd dat hij er ‘iets’ voor zou krijgen, maar wat hij ervoor zou krijgen weet verdachte niet. Verdachte heeft niet in de plastic tas gekeken maar de tas direct in zijn bagage gestopt. Ook heeft hij de trolley aangenomen zonder die te controleren. Naar eigen zeggen had verdachte geen flauw idee dat de door hem voor een andere man meegenomen bagage cocaïne zou bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de plastic tas en de trolley aan te nemen van een persoon die hij zelf niet kende en deze, zonder de inhoud ervan te controleren, onder voornoemde omstandigheden voor deze persoon mee naar Nederland te (laten) nemen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou brengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er grote hoeveelheden cocaïne vanuit Suriname naar Nederland worden gesmokkeld, veelal per vliegtuig.
Verdachte heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de totale uit zowel de bonbons als de transparante plastic bakken afkomstige 2.556,8 gram van een stof bevattende cocaïne.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2.556,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig (28) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren onder de algemene en de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsadvies d.d. 18 juni 2013.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit komt, zij bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te houden met het feit dat verdachte op dit moment een vaste verblijfplaats heeft en zich bereid heeft verklaard om zich aan de in het reclasseringsadvies van 18 juni 2013 opgestelde bijzondere voorwaarden te houden, waarbij de verdediging heeft verzocht om een groter voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, zodat verdachte uiteindelijk niet langer dan twaalf (12) maanden vast zal zitten en hij er van zal worden weerhouden in de toekomst weer tot het plegen van een strafbaar feit te komen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het vanwege GGZ Inforsa JVz Amsterdam opgestelde reclasseringsadvies d.d. 18 juni 2013 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.556,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
Uit het reclasseringsadvies van GGZ Inforsa JVz Amsterdam blijkt dat verdachte vindt dat hij als gevolg van zijn alcoholgebruik te goedgelovig is geweest, met als gevolg het aannemen van de plastic tas en trolley. Voor zijn vlucht vanuit Suriname naar Nederland heeft hij op de luchthaven Zanderij zes halve liters bier gedronken. Naar eigen zeggen komt hij veelal in de problemen als hij alcohol heeft gedronken. De reclassering is gelet op eerdere veroordelingen van verdachte terzake van rijden onder invloed, zoals blijkt uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële documentatie dat zich in het dossier bevindt, van oordeel dat er met betrekking tot verdachte zijn alcoholgebruik sprake is van een delictpatroon. Eerder contact met Inforsa JVz tussen 1995-2005 heeft niet geleid tot doorbreking van zijn overmatig alcoholgebruik en delictgedrag. Zo is er bij verdachte sprake van meerdere problemen, te weten gevaar voor verlies van huisvesting, het feit dat verdachte geen inkomen heeft, zijn schuldenproblematiek en zijn alcoholverslaving. GGZ Inforsa JVz Amsterdam schat het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Verdachte heeft ten tijde van het door GGZ Inforsa JVz opstellen van voormeld reclasseringsadvies te kennen gegeven gemotiveerd te zijn voor reclasseringsbegeleiding, hetgeen hij ter terechtzitting andermaal heeft herhaald.
De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een groter deel van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf in een voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door GGZ Reclassering Bouwman te Rotterdam noodzakelijk. Bijzondere voorwaarden met die strekking zullen – conform het reclasseringsadvies van GGZ Inforsa JVz Amsterdam d.d. 18 juni 2013 – aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENTWINTIG (28) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VEERTIEN (14) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich zal houden aan een meldplicht bij Reclassering Bouman GGZ, inhoudende dat veroordeelde zich aldaar binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling zal melden op het adres (3029 AK) Rotterdam, Marconistraat 2, gedurende door voornoemde instelling te bepalen perioden zo frequent als GGZ Reclassering Bouman dit nodig acht;
zich zal houden aan een (ambulante) behandelverplichting, inhoudende dat veroordeelde wordt verplicht om zich door Reclassering Bouman GGZ te laten behandelen voor zijn overmatig alcoholgebruik of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van GGZ Reclassering Bouman, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, waarbij voornoemde instelling het van belang acht dat een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject;
ten behoeve van voornoemde (ambulante) behandelverplichting verplicht wordt tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven (7) weken, indien Reclassering Bouman GGZ dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
verplicht wordt om mee te werken aan het oplossen van zijn financiële problemen middels een schuldsaneringtraject, zulks ter beoordeling van Reclassering Bouman GGZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door of namens de instelling/begeleider worden gegeven;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland te Haarlem, noodzakelijk oordeelt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. M.J. Kronenberg en mr. J.M. ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 2 juli 2013.
Mr. Kronenberg en mr. Ten Voorde zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 31 maart 2013 (dossierparagraaf 2.1).
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 5 april 2013 (dossierparagraaf 2.1.4).
4.Een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 11 april 2013, kenmerk 3747 X 13 (los opgenomen).
5.Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 31 maart 2013 (dossierparagraaf 1.1).
6.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 3 april 2013 (dossierparagraaf 1.1.4) en een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 6 mei 2013, NFI zaaknummer 2013.04.11.144 (los opgenomen).