ECLI:NL:RBNHO:2013:6086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
15/800468-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 april 2013 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de Douane, tot een bewezenverklaring van het feit besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 29 maanden geëist, en de verdediging heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, namelijk de opzettelijke invoer van 2.872,7 gram cocaïne, een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de schadelijkheid van de ingevoerde stof en de maatschappelijke impact van de handel in cocaïne. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800468-13
Uitspraakdatum: 2 juli 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van dinsdag 18 juni 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A.C. Kooper-Gerritsen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.W. Huizinga, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2013;
het proces-verbaal van bevindingen en overdracht Douane d.d. 17 april 2013 (dossierparagraaf 2.2);
het proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 17 april 2013 (dossierparagraaf 2.3);
het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 april 2013 (los opgenomen);
een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 7 mei 2013, kenmerk 4738 X 13 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negenentwintig (29) maanden met aftrek van tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit komt, zij bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te houden met de omstandigheden waardoor verdachte tot het plegen van het strafbare feit is gekomen, en op grond daarvan een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De daaraan te verbinden proeftijd zal verdachte ervan weerhouden in de toekomst andermaal tot het plegen van een strafbaar feit te komen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.872,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank volgt de raadsman van verdachte derhalve niet in zijn verzoek om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.3. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGENENTWINTIG (29) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. J.M. ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 2 juli 2013.
Mr. Kronenberg en mr. Ten Voorde zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.