Uitspraak
[adres],
Rechtbank Noord-Holland
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 april 2013 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de Douane, tot een bewezenverklaring van het feit besloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 29 maanden geëist, en de verdediging heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, namelijk de opzettelijke invoer van 2.872,7 gram cocaïne, een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de schadelijkheid van de ingevoerde stof en de maatschappelijke impact van de handel in cocaïne. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op de openbare terechtzitting gedaan.