ECLI:NL:RBNHO:2013:5949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
C-15-195664 - HA ZA 12-408
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheerovereenkomst en informatieplicht van vermogensbeheerder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld, vorderde de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een verklaring voor recht dat de gedaagde, Wilgenhaege Vermogensbeheer B.V., toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. De eiseres stelde dat Wilgenhaege haar informatie- en waarschuwingsplicht had geschonden en in strijd met het overeengekomen beleggingsbeleid had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat Wilgenhaege voldoende informatie had verstrekt en dat de eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een tekortkoming in de zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat de door Wilgenhaege gevoerde beleggingsstrategie binnen de afgesproken bandbreedtes viel en dat de eiseres niet had bewezen dat de verliezen het gevolg waren van onzorgvuldig handelen van Wilgenhaege. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 26 juni 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/195664 / HA ZA 12-408
Vonnis van 26 juni 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres].,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.J. Meijer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILGENHAEGE VERMOGENSBEHEER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. W. de Jong.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Wilgenhaege genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 december 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 maart 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wilgenhaege is een beleggingsonderneming en beschikt over een vergunning voor vermogensbeheer en bemiddeling in onder andere verzekeringen.
2.2.
[eiseres] was een zogenaamde stamrecht B.V. die werd beheerst en bestuurd door [bestuurder] (hierna: [bestuurder]).
2.3.
In april 2007 is tussen [eiseres] en Wilgenhaege een overeenkomst tot vermogensbeheer (hierna: de Beheerovereenkomst) tot stand gekomen. Voor zover van belang is daarin onder meer vermeld:
“(…)
HOOFDSTUK 1
BELEGGINGSBELEID BEHOUDEND
Doel:
Het beleggingsbeleid is gericht op het genereren van een hoog direct inkomen uit het belegde vermogen bij een laag koersrisico van de portefeuille.
(…)
Risico:
Het beheer van de portefeuille is gericht op het genereren van positieve rendementen op de lange termijn, bestaande uit direct inkomen en te realiseren koerswinsten. Dit wordt nagestreefd door het vermogen op een defensieve manier in de verschillende assets te beleggen en risico’s waar nodig af te dekken. Het is echter mogelijk dat de waarde van de beleggingen daalt als gevolg van koersdalingen van de effecten.
Verdeling van het vermogen binnen de volgende bandbreedtes, naar inzicht van de beheerder:
Effect
Minimum
Maximum
Aandelen (incl.pref.aandelen)
Converteerbare obligaties
Reverse convertibles
Bedrijfsobligaties
Staatsobligaties
Vastgoedaandelen
Defensieve optiestrategieën
Special Structured Notes
Futures
Hedgefunds
Cash
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
30%
30%
25%
60%
60%
25%
40%
25%
0%
30%
100%
(…)
7.1
Beheerder zal deze overeenkomst te goeder trouw en naar beste kunnen uitvoeren. Beheerder zal niet aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van waardevermindering en/of door Cliënt geleden verliezen of welke andere oorzaak dan ook, behalve indien komt vast te staan dat de schade een rechtstreeks gevolg is van een verwijtbare tekortkoming van Beheerder bij de uitvoering van deze overeenkomst met bijlagen; in dat geval is de aansprakelijkheid van de Beheerder begrensd op een bedrag dat gelijk is aan maximaal het beheerloon over 2 kalenderjaren, berekend over de waarde van de beleggingen op het moment van de (mogelijke) toerekenbare tekortkoming.
(…)”
2.4.
Op twee momenten is door middel van een vragenlijst (getiteld “Beleggingsprofiel cliënt” of “Cliëntprofiel”) door Wilgenhaege informatie bij [bestuurder] ingewonnen. Deze beleggingsprofielen maken onderdeel uit van de Beheerovereenkomst. [bestuurder] heeft de eerste vragenlijst op 26 mei 2007 ingevuld, ten tijde van het aangaan van de Beheerovereenkomst. De tweede vragenlijst is aan [bestuurder] voorgelegd in het kader van de invoering van nieuwe effectenwetgeving en door [bestuurder] ingevuld op 7 september 2007. Beide vragenlijsten zijn voorzien van voorgedrukte aan te kruisen antwoorden.
2.5.
De door [bestuurder] op 26 mei 2007 ingevulde antwoorden komen, voor zover relevant, samengevat neer op het volgende:
-[bestuurder] heeft langer dan 10 jaar ervaring met beleggen,
-het voornaamste doel dat [bestuurder] uiteindelijk met het te beleggen vermogen wil bereiken is het vermogen op termijn gebruiken als (pensioen)inkomen,
-indien dat doel niet wordt gehaald, zal [bestuurder] zijn levenspeil moeten aanpassen,
-de zogenaamde beleggingshorizon - de periode tussen het moment waarop [bestuurder] gaat beleggen en het moment waarop [bestuurder] het geld weer nodig heeft - is korter dan 5 jaar,
-de periode dat het vermogen kan worden belegd voordat [bestuurder] een groot (>10%) gedeelte moet onttrekken is korter dan 3 jaar,
-[bestuurder] is van plan periodiek te onttrekken,
-tussentijdse waardedalingen van minder dan 20% zijn voor [bestuurder] acceptabel.
2.6.
Bij de vragen over de onttrekkingen heeft [bestuurder] de navolgende opmerking geplaatst:
“(…) Momenteel vul ik het inkomen maandelijks aan dmv een banksaldo. Met +/- 1 ½ jaar is dat saldo op en zal uit het belegd vermogen moeten worden onttrokken.”
2.7.
Het beheer door Wilgenhaege is vervolgens op 17 juli 2007 aangevangen, nadat door [eiseres] een storting van € 300.000,-- is gedaan.
2.8.
De door [bestuurder] op 7 september 2007 ingevulde antwoorden komen, voor zover relevant, samengevat neer op het volgende:
-[bestuurder] heeft langer dan 10 jaar ervaring met beleggen,
-de kennis van [bestuurder] van zakelijke waarden, waaronder aandelen, is gemiddeld,
-het voornaamste doel dat [bestuurder] uiteindelijk met het te beleggen vermogen wil bereiken is het vermogen op termijn gebruiken als (pensioen)inkomen,
-indien dat doel niet wordt bereikt, zal [bestuurder] zijn levenspeil moeten aanpassen,
-de zogenaamde beleggingshorizon - de periode tussen het moment waarop [bestuurder] gaat beleggen en het moment waarop [bestuurder] het geld weer nodig heeft - is korter dan 5 jaar,
-de periode dat het vermogen kan worden belegd voordat [bestuurder] een groot (>10%) gedeelte moet onttrekken is korter dan 3 jaar,
-tussentijdse waardedalingen van minder dan 20% zijn voor [bestuurder] acceptabel,
-een zeer forse waardedaling is vervelend, maar [bestuurder] gaat dan over tot de orde van de dag,
-[bestuurder] herkent zich het meest in een gematigd offensief beleggingsprofiel.
2.9.
Bij brief van 27 december 2008 heeft [bestuurder] aan Wilgenhaege uitleg gevraagd over zijn constatering dat van het bedrag van € 300.000,-- dat [eiseres] aan Wilgenhaege in beheer heeft gegeven, binnen anderhalf jaar 33% is verdwenen. Voorts heeft [bestuurder] op 4 februari 2009 een klacht ingediend bij het KiFiD over - onder meer - het waardeverlies van meer dan 30%, welk percentage niet zou horen bij een defensieve strategie.
2.10.
Bij brief van 16 februari 2009 heeft Wilgenhaege [eiseres] bericht dat Wilgenhaege van mening is dat het beheer van de portefeuille van [eiseres] heeft plaatsgevonden conform de met [eiseres] overeengekomen uitgangspunten en streefrendementen en dat eerder sprake is van een “teleurgestelde verwachting”, dan van mogelijk foutief of onzorgvuldig handelen door Wilgenhaege.
2.11.
Bij brief van 27 mei 2011 heeft [bestuurder] Wilgenhaege medegedeeld de Beheerovereenkomst te beëindigen vanwege wantrouwen in de markt. Wilgenhaege heeft [eiseres] bij brief van 30 mei 2011 hierop bericht begonnen te zijn met de afbouw van de effectenportefeuille. Wilgenhaege heeft daarbij aangegeven dat de verkoop van de participaties Stedekroon en Propertunity beperkt mogelijk is.
2.12.
Bij brief van 25 november 2011 heeft de Ombudsman Financiële Dienstverlening aan [bestuurder] bericht, voor zover van belang:
“(…)
Zoals reeds aan u medegedeeld heeft de Commissie van Beroep het door Wilgenhaege aangetekende beroep aangaande een door de Geschillencommissie gedane uitspraak betreffende een met uw klacht vergelijkbare zaak verworpen.
Voor het bepalen van de schade zal uitgegaan worden van de door de Geschillencommissie in deze uitspraak gehanteerde berekening. Ik merk hierbij op dat de door u geleden schade slechts bij benadering kan worden begroot.(…) De Geschillencommissie heeft er in haar uitspraak (…) voor gekozen de schade te begroten door het resultaat van het door Wilgenhaege gevoerde vermogensbeheer te vergelijken met het resultaat van deelname aan één van de grotere mixfondsen, het Robeco Solid Mix fonds. (…)
Indien het resultaat van het door Wilgenhaege gevoerde beheer wordt vergeleken met het Robeco Solid Mix fonds bedraagt de schade € 71.242,57. Van eigen schuld is mijns inziens geen sprake zodat Wilgenhaege € 71.242,57 aan u dient te vergoeden.
(…)”
2.13.
Op de sommatie voor het bedrag van € 71.242,57, almede voor een vergoeding vanwege de waardeloosheid van de vastgoedaandelen in Stedekroon N.V. en Proportunity N.V. van € 40.000,-- heeft Wilgenhaege afwijzend gereageerd.
2.14.
In juli 2012 is [bestuurder] overleden.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat Wilgenhaege toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [eiseres] en/of onrechtmatig heeft gehandeld en Wilgenhaege te veroordelen tot vergoeding van het door [eiseres] hierdoor geleden vermogensverlies en Wilgenhaege primair te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 111.242,57 te vermeerderen met rente, subsidiair € 71.242,57 te vermeerderen met rente en meer subsidiair een in goede justitie te bepalen bedrag dan wel nader op te maken bij staat.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat Wilgenhaege toerekenbaar is tekort geschoten, althans een onrechtmatige daad heeft gepleegd, door bij de uitvoering van de Beheerovereenkomst zich niet te gedragen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vermogensbeheerder. In de dagvaarding heeft [eiseres] de verwijten die zij Wilgenhaege maakt als volgt nader geformuleerd: Wilgenhaege heeft (i) haar informatie- en waarschuwingsplicht geschonden, en (ii) in strijd met het overeengekomen beleggingsbeleid posities ingenomen. Tot slot is Wilgenhaege (iii) een door haar ten tijde van de totstandkoming van de Beheerovereenkomst gedane toezegging dat in slechte tijden slechts maximaal 10% van het ter beschikking te stellen vermogen zou kunnen “verdampen”, niet nagekomen.
3.3.
Wilgenhaege voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Informatie- en waarschuwingsplicht

4.1.
In de eerste plaats verwijt [eiseres] Wilgenhaege dat zij niet voldaan heeft aan de op haar rustende informatieplicht. Ter onderbouwing hiervan stelt [eiseres] dat Wilgenhaege gedurende een lange periode onbereikbaar was, waardoor geen overleg kon plaatsvinden over de regulier aan [eiseres] toegestuurde portefeuilleoverzichten, [eiseres] niet kon reageren op marktomstandigheden en niet in de gelegenheid was zelf schadebeperkende maatregelen te nemen. Ter toelichting op het verwijt dat Wilgenhaege haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, heeft [eiseres] voorts gesteld dat Wilgenhaege heeft nagelaten [eiseres] erop te wijzen dat met haar vermogen niet behoudend maar redelijk speculatief gehandeld werd en heeft nagelaten schriftelijk te waarschuwen voor de risico’s die door de samenstelling van de hierdoor verkregen portefeuille genomen waren.
4.2.
Wilgenhaege betwist dat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt. Volgens Wilgenhaege is [eiseres] continu geïnformeerd over zowel de samenstelling als de waardeontwikkeling van de effectenportefeuille. [eiseres] beschikte over kwartaalreportages en andere rapportages die periodiek werden verstrekt. Daarnaast zijn alle klanten van Wilgenhaege uitgenodigd contact op te nemen met Wilgenhaege om het beleggingsbeleid en de financiële posities te evalueren, en beschikte [eiseres] over online-faciliteiten om de samenstelling en de waardeontwikkeling van de portefeuille te volgen, aldus Wilgenhaege.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat op Wilgenhaege als vermogensbeheerder een bijzondere zorgplicht rustte jegens [eiseres], die - nu niet in geschil is dat geen sprake was van beroeps- of bedrijfsmatige beleggingen - moet worden aangemerkt als een particuliere belegger. Op haar rustte de verplichting om [eiseres] te informeren over en te waarschuwen voor de risico’s van beleggen, voor de gekozen asset allocatie en meer specifiek de risico’s van de diverse beleggingsproducten. Wilgenhaege heeft onweersproken verklaard dat zij periodiek kwartaalrapportages verstrekte en dat [eiseres] daarnaast de samenstelling en waardeontwikkeling van haar effectenportefeuille on-line kon volgen. [eiseres] heeft niet gesteld op welk punt zij geïnformeerd had moeten worden en welke informatie niet is verstrekt. Evenmin is gesteld dat om nadere informatie is verzocht zonder daarop een antwoord te krijgen. Nu [eiseres] niet nader heeft geconcretiseerd op welk punt Wilgenhaege in haar informatieplicht te kort zou zijn geschoten, gaat de rechtbank aan dit verwijt voorbij. De enkele omstandigheid dat de contactpersonen bij Wilgenhaege gedurende een bepaalde periode niet bereikbaar waren, welke stelling op zich zelf niet is betwist, betekent immers nog niet dat Wilgenhaege tekort is geschoten in het verstrekken van bepaalde (concrete) informatie en dat [eiseres] daardoor schade zou hebben geleden waarvoor Wilgenhaege aansprakelijk is. Dit geldt te meer nu [eiseres] heeft erkend dat zij regelmatig portefeuilleoverzichten van Wilgenhaege ontving. Gelet op het voorgaande wordt aan het bewijsaanbod van [eiseres] niet toegekomen.
4.4.
Het verwijt dat Wilgenhaege [eiseres] er niet op heeft gewezen dat met haar vermogen niet behoudend, maar redelijk speculatief werd belegd en dat Wilgenhaege heeft nagelaten schriftelijk te waarschuwen voor de risico’s die door de samenstelling van de hierdoor verkregen portefeuille genomen waren, heeft naast het verwijt dat Wilgenhaege posities is aangegaan in strijd met het overeengekomen beleggingsbeleid, hetgeen hierna aan de orde komt, geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen afzonderlijke beoordeling.
Het door Wilgenhaege gevoerde beleggingsbeleid
4.5.
[eiseres] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Wilgenhaege tegen de afspraken in een aankoopbeleid heeft doorgevoerd dat pertinent niet als behoudend aangemerkt kan worden, maar speculatief en te zeer en onnodig vervlochten met zeer ondoorzichtige eigen belangen en posities. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiseres] in de dagvaarding gesteld dat onvoldoende spreiding is aangebracht in de portefeuille en dat is belegd in obligaties van minder kredietwaardige partijen, terwijl de portefeuille tevens zeer risicovolle producten bevatte, te weten de vastgoedaandelen in het eigen “huismerk” Stedekroon NV en Propertunity NV, welke aandelen waardeloos zijn geworden. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiseres] voorts gesteld dat sprake was van een opeenstapeling van risico’s, wat meebrengt dat, als het slecht gaat, heel veel van de in de portefeuille aanwezige producten tegelijkertijd in waarde zullen dalen. In dit verband heeft [eiseres] gewezen op de in de portefeuille opgenomen (i) eeuwigdurende obligaties die een hoog risico met zich brengen, als gevolg van hun lange looptijd enorme koersfluctuaties kennen en niet passen bij een behoudend profiel, (ii) Penta Strikes, die uiterst onaantrekkelijk en gevaarlijk zijn voor een behoudende portefeuille vanwege de kans op een gelimiteerde winst en ongelimiteerd verlies en daarom ook niet passen bij een behoudend beleid, (iii) staatsobligaties uit Peru en Turkije, landen met een zeer slechte kredietwaardigheid, (iv) te veel obligaties die zeer speculatief zijn en kunnen worden betiteld als non-investment grade obligaties onder een BBB-rating, (v) bedrijfsobligaties in Landesbanki én Lehman Brothers, en eerdergenoemde (vi) risicovolle vastgoedaandelen in de huisfondsen Propertunity en Stedekroon. Volgens [eiseres] is het gevolg van de door Wilgenhaege ingenomen posities dat er € 102.000,-- uit het vermogen van [eiseres] is verdampt.
4.6.
Wilgenhaege heeft hiertegen als verweer gevoerd dat zij zich aan de overeengekomen asset allocatie heeft gehouden en aldus binnen de grenzen van de Beheerovereenkomst en met inachtneming van de doelstellingen het beheer heeft gevoerd. Ter ondersteuning van haar stelling heeft Wilgenhaege een tabel opgenomen (punt 29 cva) waaruit volgt dat zij binnen de overeengekomen bandbreedte is gebleven. Voorts heeft Wilgenhaege het standpunt ingenomen dat voor de vraag of een passend beleggingsbeleid is gevoerd, naar de beleggingsportefeuille in zijn geheel moet worden gekeken in verband met de spreiding van risico’s, nog daargelaten dat de verwijten ten aanzien van specifieke beleggingen niet opgaan. Volgens Wilgenhaege dient de samenstelling van de portefeuille per individuele zaak in de gegeven omstandigheden bekeken te worden. Voorts stelt Wilgenhaege dat de tussentijdse beleggingsverliezen niet veroorzaakt zijn door gebrekkig beheer van de portefeuille, maar door de impact van de kredietcrisis en door de privéonttrekkingen aan het belegde vermogen in de periode van september 2008 - mei 2011 door [bestuurder] van in totaal € 123.750,--. Dat Wilgenhaege het vermogen van [eiseres] behoudend heeft belegd, blijkt voorts uit het feit dat de portefeuille van [eiseres] aanzienlijk minder verlies heeft geleden dan de AEX-index, aldus Wilgenhaege.
4.7.
Voorop gesteld moet worden dat een vermogensbeheerder zich ten aanzien van het aan hem toevertrouwde vermogen moet gedragen als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vermogensbeheerder. Of Wilgenhaege zich naar deze norm heeft gedragen moet worden bezien in het licht van datgene wat tussen partijen is overeengekomen.
4.8.
Niet in geschil is dat door Wilgenhaege een behoudend beleggingsbeleid moest worden gevoerd. De rechtbank neemt hierbij tot uitgangspunt dat, zoals door [eiseres] gesteld en onvoldoende door Wilgenhaege weersproken, een behoudend beleggingsprofiel het behoud van het ingelegde vermogen ten doel heeft.
4.9.
Evenmin is in geschil dat Wilgenhaege binnen de bandbreedte behorend bij het behoudende beleggingsprofiel heeft belegd. Namens [eiseres] is immers expliciet ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat zij het standpunt inneemt dat weliswaar binnen de overeengekomen bandbreedte is gehandeld, maar dat het pakket niet behoudend was. [eiseres] komt tot deze opvatting door de ‘special structured notes’ en de helft van de bedrijfsobligaties tot de aandelen te rekenen.
4.10.
De vraag die voorligt is of het feitelijk door Wilgenhaege gevoerde beleggingsbeleid met betrekking tot het door [eiseres] ingelegde vermogen, ook al viel dat binnen de bandbreedte van het behoudende beleggingsprofiel, speculatiever is dan passend bij een behoudend profiel, zoals [eiseres] stelt. In dit verband heeft [eiseres] gewezen op de onder 4.5 weergegeven producten, die onderdeel uitmaakten van haar effectenportefeuille en die in een eerdere gerechtelijke procedure tegen Wilgenhaege als risicovol zijn bestempeld. Met Wilgenhaege is de rechtbank evenwel van oordeel dat de producten niet afzonderlijk moeten worden bezien ter beoordeling van de vraag of Wilgenhaege een beleggingsbeleid heeft gevoerd dat onvoldoende aansloot bij het behoudende profiel, maar dat daartoe de beleggingsportefeuille in zijn geheel moet worden bekeken. Het gaat immers om het gehele resultaat van de beleggingsportefeuille, waarbij een minder resultaat van een afzonderlijke belegging kan worden gecompenseerd met het resultaat van een andere afzonderlijke belegging. Nu de beleggingsportefeuille in zijn geheel moet worden beoordeeld, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, op basis van enkele onderdelen van de portefeuille niet worden geconcludeerd dat Wilgenhaege feitelijk niet binnen het overeengekomen profiel heeft belegd, te meer niet nu tussen partijen vast staat dat de overeengekomen bandbreedte niet is overschreden. Van [eiseres] mocht bovendien worden verwacht dat zij inzicht gaf in het waardeverloop van haar portefeuille en een onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een verdamping van haar vermogen met € 102.000,--, nu dit verlies niet uit de stukken valt af te leiden. Met Wilgenhaege is de rechtbank voorts van oordeel dat de enkele omstandigheid dat beleggingsverliezen zijn geleden niet betekent dat de gedane beleggingen niet zouden passen binnen het overeengekomen behoudende beheer. In dit verband had het, mede gelet op de betwisting van Wilgenhaege, op de weg van [eiseres] gelegen toe te lichten dat het beleggingsverlies niet alleen het gevolg is van de kredietcrisis of van privéonttrekkingen, maar van speculatiever dan behoudend beleggen. Een vergelijking tussen het waardeverloop van het vermogen onder beheer van Wilgenhaege met dat onder behoudend beheer van een andere vermogensbeheerder had daartoe een begin van bewijs kunnen vormen. [eiseres] had derhalve, tegenover de gemotiveerde betwisting van Wilgenhaege, meer feiten en omstandigheden moeten stellen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Wilgenhaege onvoldoende behoudend heeft belegd. Nu zij dat heeft nagelaten, moeten de stellingen van [eiseres] als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd en is er daarom geen plaats voor bewijslevering.
Toezegging maximaal verlies
4.11.
[eiseres] stelt voorts dat door Wilgenhaege bij het aangaan van de Beheerovereenkomst expliciet is toegezegd dat in slechte tijden maximaal 10% van het ter beschikking te stellen vermogen zou kunnen verdampen en dat tijdens het intake gesprek is afgesproken dat er niet meer verlies gemaakt zou worden dan 10%. Wilgenhaege betwist een dergelijke afspraak. Zij stelt evenmin een beperking van de hoogte van het maximale verlies te hebben gegarandeerd.
4.12.
De rechtbank overweegt dat de stelling dat een maximumverlies van 10% tussen partijen is overeengekomen geen steun vindt in de Beheerovereenkomst, noch in de door [bestuurder] ingevulde vragenlijsten. In de Beheerovereenkomst is opgenomen dat het mogelijk is dat de waarde van de beleggingen daalt als gevolg van koersdalingen van de effecten, zonder dat daaraan een maximum is verbonden. In de vragenlijsten heeft [bestuurder] aangegeven tussentijdse waardedalingen van minder dan 20% acceptabel te vinden. Voorts is in de correspondentie tussen partijen niets opgenomen dat op een dergelijke afspraak zou duiden. [bestuurder] heeft in zijn brief van 27 december 2008, waarin hij Wilgenhaege mededeelt dat een verlies van 33% niet acceptabel is, geen beroep gedaan op de gestelde afspraak. Evenmin heeft [bestuurder] in zijn opzeggingsbrief van 27 mei 2011 op enigerlei wijze gerefereerd aan een maximaal afgesproken verlies, terwijl voor de hand had gelegen dat daarover, indien afgesproken, een opmerking zou zijn gemaakt. In het licht van deze correspondentie is onvoldoende gesteld dat partijen hebben afgesproken dat in slechte tijden maximaal 10% van het vermogen zou verdampen. Dat [bestuurder] in zijn klacht van 30 januari 2009 bij het KiFid gewag heeft gemaakt van een dergelijke afspraak, is daartoe onvoldoende. Nu (ook) op dit punt niet aan de stelplicht is voldaan, is voor het leveren van bewijs geen ruimte.
4.13.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wilgenhaege worden begroot op:
  • griffierecht 3.621,00
  • salaris advocaat
Totaal €  6.463,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Wilgenhaege tot op heden begroot op € 6.463,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem, mr. W.S.J. Thijs en mr. J. Snitker en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013.