ECLI:NL:RBNHO:2013:5948

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
C/15/203243 / HA RK 13-50
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen de rechters in een aanhangige strafzaak. Verzoeker had op 29 april 2013 een verzoek tot wraking ingediend bij het College van procureurs-generaal, waarin hij grieven uiteenzette tegen diverse overheidsfunctionarissen in verband met de tegen hem aangevangen strafvervolging. Echter, het verzoek bevatte geen gronden die betrekking hadden op het optreden van de rechters in de hoofdzaak.

De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de vrees voor partijdigheid van de rechters konden onderbouwen. De rechters waren niet in de wraking berust en hadden schriftelijk gereageerd op het verzoek. Tijdens de openbare zitting op 30 mei 2013 was verzoeker niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De rechtbank concludeerde dat verzoeker lichtvaardig had gehandeld door het wrakingsverzoek in te dienen zonder enige onderbouwing, wat leidde tot de vaststelling van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

De rechtbank besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan de betrokken partijen toegezonden. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/203243 / HA RK 13-50
Parketnummer: 15/700790-12
Beslissing van 5 juni 2013
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
verblijvende te [adres],
Het verzoek is gericht tegen:
mrs. N.E. Kwak, J.C.M. Swinkels en E.A. Minderhoud,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 29 april 2013 schriftelijk, ingediend bij het College van procureurs-generaal, de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als parketnummer 15/700790-12, hierna te noemen: de hoofdzaak. Voornoemd College heeft het verzoek aan de rechtbank doorgezonden.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 30 mei 2013. Verzoeker, de rechters en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker, hoewel bij aangetekende brief, welke brief volgens informatie van Postnl hem ook heeft bereikt en dus behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen. De rechters en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn verzoek geen feiten of omstandigheden ter onderbouwing van zijn verzoek gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het optreden van de rechters in de hoofdzaak schade aan de rechterlijk onpartijdigheid zou kunnen toebrengen. Zijn 41 pagina’s tellend verzoek bevat wel grieven van verzoeker tegen diverse overheidsfunctionarissen in verband met de tegen hem aangevangen strafvervolging, maar geen gronden die zien op het optreden van de rechters in de hoofdzaak. Nu er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.3.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking. De rechtbank komt tot deze beslissing nu verzoeker voorafgaande aan de zitting, zonder dat de rechters enige handeling jegens hem hebben verricht of enige beslissing jegens hem hebben genomen, het verzoek tot wraking van de rechters heeft ingediend en daartoe geen grond ter onderbouwing heeft aangevoerd. Bovendien is verzoeker niet verschenen op de zitting waar het wrakingverzoek is behandeld waardoor elke toelichting of onderbouwing van zijn verzoek om wraking achterwege is gebleven. Hiermee is verzoeker zo lichtvaardig tot wraking van de rechters overgegaan, dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel op grond waarvan een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af;
3.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
3.3.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.4.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. W.J. van Andel en mr. J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.M.A. Richelle, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.