2.1Op 1 juli 2009 is titel 5.4 van de Awb in werking getreden. Uit artikel IV van het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. In dit geval gaat het om een beweerdelijke overtreding die betrekking heeft op het gehele jaar 2009 en derhalve is aangevangen voor de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging, maar na de inwerkingtreding daarvan,voortduurde. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 1 juni 2011, LJN BQ6826 heeft geoordeeld, is in een dergelijke situatie voor beantwoording van de vraag wanneer de overtreding plaatsvond bepalend het moment waarop het bestuursorgaan het schriftelijke voornemen om handhavend op te treden aan de vermoedelijke overtreder toezendt opdat deze daarover zijn zienswijze kenbaar kan maken. Gelet op het in overweging 1 weergegeven feitenrelaas, betekent dit dat het recht zoals dat met ingang van 1 juli 2009 geldt op het onderhavige geding van toepassing is.
2.2Ingevolge artikel 7 van de Msw is het verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Ingevolge artikel 8 van de Msw, voor zover van belang, geldt het in artikel 7 gestelde verbod niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen; (…).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Msw is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Msw kan bij ministeriële regeling een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Msw, is de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Ingevolge artikel 51 van de Msw, voor zover van belang, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van artikel 7.
Artikel 57 van de Msw bepaalt de in geval van overtreding van artikel 7 op te leggen bestuurlijke boete per kilogram waarmee de gebruiksnormen zijn overschreden.
2.3Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder x, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder afnemer van meststoffen: degene die meststoffen feitelijk krijgt overgedragen.
2.4Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 27.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, zoals dat luidde tot 1 januari 2010, stelt de landbouwer vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 5 van de derogatiebeschikking.
2.5Ingevolge artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Awb legt, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
3.1De rechtbank overweegt dat op verweerder de primaire last rust om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de delictomschrijving als bedoeld in artikel 7 van de Msw (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 930, nr. 3, p. 69 (Memorie van Toelichting). Het op of in de bodem brengen van meststoffen hoeft niet fysiek te worden vastgesteld, maar kan worden afgeleid uit de gegevens met betrekking tot onder meer de productie en aan- en afvoer van meststoffen die hetzij in het kader van de voorgeschreven administratieve verantwoording door de agrariër aan de overheid zijn verstrekt, hetzij door de uitoefening van de bevoegdheden in het kader van het toezicht op de naleving zijn verkregen.
3.3Eiseres heeft de - volgens verweerder - door haar gebruikte hoeveelheden dierlijke meststoffen en stikstof, zoals die staan vermeld in het AID-rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009” als zodanig niet bestreden. In hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om de feitelijke juistheid van deze stukken in twijfel te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook mogen uitgaan van de in die stukken neergelegde hoeveelheden.
3.4.1Partijen houdt allereerst verdeeld het antwoord op de vraag of voor eiseres in 2009 de zogeheten derogatienorm gold van 250 kilogram stikstof per hectare grond en daarmee een verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 29.602 kilogram (250 kilogram x 118,41 hectare grond) dan wel de standaardnorm van 170 kilogram stikstof per hectare grond en daarmee een gebruiksnorm van 20.130 kilogram (170 kilogram x 118,41 per hectare grond).
3.4.2Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor haar in 2009 de verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen gold. Hiertoe voert eiseres in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij niet tijdig een bemestingsplan heeft opgesteld. Eiseres is van mening dat verweerder haar een nadere termijn had dienen te gunnen om aan de voorwaarde inzake het opstellen van het bemestingsplan te voldoen. Alle voor een dergelijk plan benodigde gegevens waren namelijk bij haar aanwezig. Verweerder had het op 12 november 2010 alsnog overgelegde bemestingsplan voorts bij de heroverweging in bezwaar dienen te betrekken. Daarnaast betoogt eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 juni 2010 (LJN: BM9871), dat noch het overschrijden van de derogatienorm zelf noch het overschrijden van andere gebruiksnormen dan die voor dierlijke meststoffen tot gevolg heeft dat de derogatienorm vervalt, nu de wetgever dat niet heeft beoogd.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat haar een termijn van twee weken (na 14 september 2010) is gegund om nog een bemestingsplan aan te leveren. Deze termijn is volgens eiseres evenwel te kort geweest, omdat zij meer tijd nodig had om een bemestingsplan op te stellen dan wel om de bij haar wel aanwezige gegevens die nodig waren voor het opstellen van een bemestingsplan in te voeren.
3.4.3Verweerder betoogt dat eiseres niet heeft voldaan aan de derogatievoorwaarde, inhoudende dat v
óór 1 februari van het kalenderjaar waarin de derogatie wordt toegepast, een bemestingsplan moet zijn opgesteld. Verweerder voert hiertoe aan dat eiseres noch ten tijde van de controle door de AID op 14 september 2010 noch na daartoe binnen een termijn van veertien dagen alsnog in de gelegenheid te zijn gesteld een bemestingsplan heeft overgelegd. Voor zover een en ander te wijten zou zijn aan miscommunicatie tussen de vennoten, betreft dat een omstandigheid die voor risico en rekening van eiseres komt.
3.4.4Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zich voor derogatie in 2009 heeft aangemeld.
3.4.5De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vóór
1 februari 2009 op haar bedrijf een bemestingplan aanwezig was en dat voor die datum derhalve een dergelijk plan was opgesteld.
3.4.6De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bemestingsplan dat eiseres alsnog heeft opgesteld en op 12 november 2010 bij verweerder heeft ingediend niet bij het nemen van het primaire en het bestreden besluit heeft hoeven te betrekken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de toelichting bij de Uitvoeringsregeling (Staatscourant 30 december 2005, nr. 254, p. 17, p. 6) staat wat betreft het bemestingsplan, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het bemestingsplan is een instrument dat eraan zal bijdragen dat de landbouwer zijn bemesting enerzijds afstemt op de mineralenbehoeften van de gewassen en anderzijds in overeenstemming brengt met de stikstofnormen die voor de onderscheiden teelten gelden en met de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen. (…) Het bemestingsplan geeft, kort samengevat, inzicht in het bemesten van en het bouwplan op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en het te verwachten gebruik van meststoffen. Het bemestingsplan verschaft onder meer informatie over de hoeveelheden van de meststoffenbalans (geproduceerde, aan- en afgevoerde en uit voorraad komen hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat) en de voorgenomen teelten op de onderscheiden percelen.”
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de wetsgeschiedenis aanknopingspunten biedt voor een strikte benadering waar het gaat om het tijdstip waarop het bemestingsplan dient te zijn opgesteld. Er bestaat een gerechtvaardigd belang bij het verbinden van consequenties aan het niet tijdig naleven van de verplichting om tijdig, dat wil zeggen vóór 1 februari van het betreffende jaar, een bemestingsplan op te stellen. De datum van 1 februari heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een fataal karakter.
Voor die conclusie zijn evenzeer aanknopingspunten te vinden in de Derogatiebeschikking (de beschikking van de Europese Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, nummer 2005/880/EG). In artikel 5, derde lid, van die beschikking staat immers uitdrukkelijk vermeld dat het bemestingsplan uiterlijk op 1 februari op het bedrijf beschikbaar dient te zijn.
Nu het bemestingsplan van 12 november 2010 na 1 februari 2009 is opgesteld, heeft verweerder dit plan bij het nemen van het primaire en bestreden besluit terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond van eiseres faalt.
3.4.7Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij eiseres op 14 september 2010 in de gelegenheid heeft gesteld om binnen een termijn van twee weken – en daarmee na
1 februari 2009 ‒ alsnog een bemestingsplan op te stellen en in te dienen.
Nog daargelaten de vraag of het bieden van deze herstelmogelijkheid, gelet op het onder 3.4.6. overwogene, in overeenstemming is te achten met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, staat vast dat eiseres deze herstelmogelijkheid niet binnen de haar gegeven termijn heeft benut en dat zij verweerder binnen die termijn ook niet een met redenen omkleed verzoek heeft gedaan het bemestingsplan op een later moment te mogen indienen.
Gesteld noch gebleken is verder dat verweerder aan eiseres de toezegging heeft gedaan dat zij ook na afloop van de haar gegeven termijn van twee weken nog een bemestingsplan kon opstellen en indienen. Voor zover eiseres in dat verband een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dat beroep dan ook niet.
3.4.8Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseres door niet vóór
1 februari 2009 een bemestingsplan op te stellen niet heeft voldaan aan de voorwaarde als neergelegd in artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van die regeling, dat de derogatienorm in 2009 reeds hierom is vervallen. In het geval van eiseres gold daarom gedurende het gehele jaar 2009 de standaardnorm en daarmee een gebruiksnorm van 20.130 kilogram voor dierlijke meststoffen..
3.4.9Uit het AID rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009”volgt dat eiseres in het jaar 2009 22.680 kilogram in plaats van de toegestane 20.130 kilogram dierlijke meststoffen op haar percelen heeft gebruikt. Aldus is sprake van een overschrijding van de gebruiksnorm van dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Msw.
3.5.1Partijen houdt voorts verdeeld het antwoord op de vraag of voor eiseres in 2009 een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogramgold.
3.5.2Eiseres stelt, onder verwijzing naar haar brief van 30 december 2012, dat voor haar in 2009 een hogere stikstofgebruiksnorm dan 32.640 kilogram gold, omdat enkele van haar percelen die als blijvend grasland zijn te kwalificeren in 2009 uitsluitend werden gemaaid en niet werden beweid.
3.5.3Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat voor percelen die als blijvend grasland zijn te kwalificeren en die uitsluitend worden gemaaid een hogere stikstofgebruiksnorm geldt. Verweerder heeft in zijn brief van 30 januari 2013, alsook ter zitting, gesteld dat eiseres onder meer in haar bij hem ingediende jaarlijkse opgave van registratiegegevens van 15 mei 2009 heeft gemeld dat de percelen waar zij in haar brief van 30 december 2012 op doelt uitsluitend worden beweid. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog circa 11 hectare grasland bij de beoordeling betrokken. Volgens verweerder heeft hij daarbij ten onrechte – ten gunste van eiseres – gerekend met een hogere norm vanwege maaien. Volgens verweerder vormt dat onvoldoende reden om die ruimere norm ook op de percelen genoemd in de brief van 30 december 2012 toe te passen.
3.5.4Eiseres heeft ter zitting erkend dat wat in de brief van 30 december 2012 staat vermeld inzake maaien en beweiden niet geheel overeenkomt wat zij daarover heeft vermeld in haar opgave van 15 mei 2009. Eiseres heeft daarnaast niet bestreden dat als van de gegevens als vermeld in de jaaropgave van 15 mei 2009 wordt uitgegaan, een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogram geldt.
3.5.5De rechtbank overweegt dat uitgangspunt in de bezwaarprocedure is dat een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dat brengt met zich dat daarbij in beginsel de feiten en omstandigheden moeten worden betrokken zoals deze zich op dat moment voordoen.
Verweerder heeft de jaaropgave van eiseres van 15 mei 2009 en de daarin opgenomen gegevens bij het bestreden besluit betrokken. De gegevens als opgenomen in de brief van 30 december 2012 dateren van na het bestreden besluit, zodat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat hij daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden.
Eiseres heeft haar stelling dat de percelen genoemd in de brief van 30 december 2012 uitsluitend voor maaien worden gebruikt daarnaast niet aan de hand van een nadere onderbouwing gestaafd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat de in geding zijnde percelen uitsluitend werden beweid, zoals eiseres aanvankelijk ook zelf heeft aangegeven. Dit betekent dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat voor eiseres in 2009 een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogramgold.
3.5.6Uit het AID rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009”volgt dat eiseres in het jaar 2009 34.211 kilogram stikstof op haar percelen heeft gebruikt. Daarmee is gegeven dat de stikstofgebruiksnorm als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, van de Msw is overschreden.