ECLI:NL:RBNHO:2013:5674

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_1146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. B. Veenman
  • mr. drs. J.H.A.C. Everaerts
  • mr. W.B. Klaus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en de toepasselijkheid van de derogatienorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De vennootschap kreeg een bestuurlijke boete van € 23.345,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). De rechtbank oordeelde dat de vennootschap niet tijdig een bemestingsplan had opgesteld, wat een voorwaarde was voor het toepassen van de derogatienorm. De rechtbank stelde vast dat de vennootschap niet vóór 1 februari 2009 een bemestingsplan had ingediend, waardoor de derogatienorm verviel en de standaardnorm van toepassing werd. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en dat er geen grond was voor matiging van het boetebedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1146

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2013 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma[naam 1],waarvan de vennoten zijn [naam 2] en [naam 3], te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J. Hobo),
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken (voorheen de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),verweerder
(gemachtigde: mr. R. Kuipers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een tweetal boetes opgelegd van in totaal € 52.227,00 wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw) vanwege overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en overschrijding van de stikstofgebruiksnorm.
Bij besluit van 16 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat hij bij de berekening van de gebruiksnormen alsnog 10,86 hectare extra aan grasland heeft betrokken en het boetebedrag heeft vastgesteld op een (gewijzigd) totaalbedrag van € 23.345,00.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een nader ingekomen brief van eiseres van 30 december 2012. Verweerder heeft bij brief van 30 januari 2013 een reactie gegeven, waarop eiseres bij brief van 4 maart 2013 heeft gereageerd.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat een nadere zitting achterwege blijft.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres exploiteert een melkrundveehouderij op het adres[vestigingsplaats] dat in totaal uit 118,41 hectare grond bestaat. Daarvan is 11,48 hectare grond in gebruik voor bouwland en 106,93 hectare grond voor grasland.
De Algemene Inspectiedienst (AID) heeft ten behoeve van het toezicht op de naleving van de gebruiksnormen in het jaar 2009 en de derogatievoorwaarden 2009 op 14 september 2010 een controle uitgevoerd bij eiseres.
Bij brief van 15 september 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij voornemens is aan haar bestuurlijke boetes van in totaal € 52.227,00 op te leggen wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen met 4.396 kilogram stikstof per jaar en overschrijding van de stikstofgebruiksnorm met 5.263 kilogram fosfaat per jaar in 2009.
Bij brief van 1 november 2011 heeft eiseres een zienswijze bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.
Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
2.1
Op 1 juli 2009 is titel 5.4 van de Awb in werking getreden. Uit artikel IV van het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. In dit geval gaat het om een beweerdelijke overtreding die betrekking heeft op het gehele jaar 2009 en derhalve is aangevangen voor de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging, maar na de inwerkingtreding daarvan,voortduurde. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 1 juni 2011, LJN BQ6826 heeft geoordeeld, is in een dergelijke situatie voor beantwoording van de vraag wanneer de overtreding plaatsvond bepalend het moment waarop het bestuursorgaan het schriftelijke voornemen om handhavend op te treden aan de vermoedelijke overtreder toezendt opdat deze daarover zijn zienswijze kenbaar kan maken. Gelet op het in overweging 1 weergegeven feitenrelaas, betekent dit dat het recht zoals dat met ingang van 1 juli 2009 geldt op het onderhavige geding van toepassing is.
2.2
Ingevolge artikel 7 van de Msw is het verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Ingevolge artikel 8 van de Msw, voor zover van belang, geldt het in artikel 7 gestelde verbod niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen; (…).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Msw is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Msw kan bij ministeriële regeling een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Msw, is de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.
Ingevolge artikel 51 van de Msw, voor zover van belang, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van artikel 7.
Artikel 57 van de Msw bepaalt de in geval van overtreding van artikel 7 op te leggen bestuurlijke boete per kilogram waarmee de gebruiksnormen zijn overschreden.
2.3
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder x, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder afnemer van meststoffen: degene die meststoffen feitelijk krijgt overgedragen.
2.4
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling) is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van de wet, 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 27.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, zoals dat luidde tot 1 januari 2010, stelt de landbouwer vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, voor het desbetreffende jaar een bemestingsplan op dat voldoet aan artikel 5 van de derogatiebeschikking.
2.5
Ingevolge artikel 5:41 van de Awb legt het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Awb legt, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
3.1
De rechtbank overweegt dat op verweerder de primaire last rust om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de delictomschrijving als bedoeld in artikel 7 van de Msw (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 930, nr. 3, p. 69 (Memorie van Toelichting). Het op of in de bodem brengen van meststoffen hoeft niet fysiek te worden vastgesteld, maar kan worden afgeleid uit de gegevens met betrekking tot onder meer de productie en aan- en afvoer van meststoffen die hetzij in het kader van de voorgeschreven administratieve verantwoording door de agrariër aan de overheid zijn verstrekt, hetzij door de uitoefening van de bevoegdheden in het kader van het toezicht op de naleving zijn verkregen.
3.2
Verweerder heeft aan het primaire en het bestreden besluit een AID-rapport van
21 februari 2011 ten grondslag gelegd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder voorts een “Berekening gebruik meststoffen 2009” van 16 maart 2012 ten grondslag gelegd.
3.3
Eiseres heeft de - volgens verweerder - door haar gebruikte hoeveelheden dierlijke meststoffen en stikstof, zoals die staan vermeld in het AID-rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009” als zodanig niet bestreden. In hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond om de feitelijke juistheid van deze stukken in twijfel te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook mogen uitgaan van de in die stukken neergelegde hoeveelheden.
3.4.1
Partijen houdt allereerst verdeeld het antwoord op de vraag of voor eiseres in 2009 de zogeheten derogatienorm gold van 250 kilogram stikstof per hectare grond en daarmee een verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 29.602 kilogram (250 kilogram x 118,41 hectare grond) dan wel de standaardnorm van 170 kilogram stikstof per hectare grond en daarmee een gebruiksnorm van 20.130 kilogram (170 kilogram x 118,41 per hectare grond).
3.4.2
Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor haar in 2009 de verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen gold. Hiertoe voert eiseres in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij niet tijdig een bemestingsplan heeft opgesteld. Eiseres is van mening dat verweerder haar een nadere termijn had dienen te gunnen om aan de voorwaarde inzake het opstellen van het bemestingsplan te voldoen. Alle voor een dergelijk plan benodigde gegevens waren namelijk bij haar aanwezig. Verweerder had het op 12 november 2010 alsnog overgelegde bemestingsplan voorts bij de heroverweging in bezwaar dienen te betrekken. Daarnaast betoogt eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 juni 2010 (LJN: BM9871), dat noch het overschrijden van de derogatienorm zelf noch het overschrijden van andere gebruiksnormen dan die voor dierlijke meststoffen tot gevolg heeft dat de derogatienorm vervalt, nu de wetgever dat niet heeft beoogd.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat haar een termijn van twee weken (na 14 september 2010) is gegund om nog een bemestingsplan aan te leveren. Deze termijn is volgens eiseres evenwel te kort geweest, omdat zij meer tijd nodig had om een bemestingsplan op te stellen dan wel om de bij haar wel aanwezige gegevens die nodig waren voor het opstellen van een bemestingsplan in te voeren.
3.4.3
Verweerder betoogt dat eiseres niet heeft voldaan aan de derogatievoorwaarde, inhoudende dat v
óór 1 februari van het kalenderjaar waarin de derogatie wordt toegepast, een bemestingsplan moet zijn opgesteld. Verweerder voert hiertoe aan dat eiseres noch ten tijde van de controle door de AID op 14 september 2010 noch na daartoe binnen een termijn van veertien dagen alsnog in de gelegenheid te zijn gesteld een bemestingsplan heeft overgelegd. Voor zover een en ander te wijten zou zijn aan miscommunicatie tussen de vennoten, betreft dat een omstandigheid die voor risico en rekening van eiseres komt.
3.4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zich voor derogatie in 2009 heeft aangemeld.
3.4.5
De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vóór
1 februari 2009 op haar bedrijf een bemestingplan aanwezig was en dat voor die datum derhalve een dergelijk plan was opgesteld.
3.4.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bemestingsplan dat eiseres alsnog heeft opgesteld en op 12 november 2010 bij verweerder heeft ingediend niet bij het nemen van het primaire en het bestreden besluit heeft hoeven te betrekken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de toelichting bij de Uitvoeringsregeling (Staatscourant 30 december 2005, nr. 254, p. 17, p. 6) staat wat betreft het bemestingsplan, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Het bemestingsplan is een instrument dat eraan zal bijdragen dat de landbouwer zijn bemesting enerzijds afstemt op de mineralenbehoeften van de gewassen en anderzijds in overeenstemming brengt met de stikstofnormen die voor de onderscheiden teelten gelden en met de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen. (…) Het bemestingsplan geeft, kort samengevat, inzicht in het bemesten van en het bouwplan op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en het te verwachten gebruik van meststoffen. Het bemestingsplan verschaft onder meer informatie over de hoeveelheden van de meststoffenbalans (geproduceerde, aan- en afgevoerde en uit voorraad komen hoeveelheden meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat) en de voorgenomen teelten op de onderscheiden percelen.”
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de wetsgeschiedenis aanknopingspunten biedt voor een strikte benadering waar het gaat om het tijdstip waarop het bemestingsplan dient te zijn opgesteld. Er bestaat een gerechtvaardigd belang bij het verbinden van consequenties aan het niet tijdig naleven van de verplichting om tijdig, dat wil zeggen vóór 1 februari van het betreffende jaar, een bemestingsplan op te stellen. De datum van 1 februari heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een fataal karakter.
Voor die conclusie zijn evenzeer aanknopingspunten te vinden in de Derogatiebeschikking (de beschikking van de Europese Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, nummer 2005/880/EG). In artikel 5, derde lid, van die beschikking staat immers uitdrukkelijk vermeld dat het bemestingsplan uiterlijk op 1 februari op het bedrijf beschikbaar dient te zijn.
Nu het bemestingsplan van 12 november 2010 na 1 februari 2009 is opgesteld, heeft verweerder dit plan bij het nemen van het primaire en bestreden besluit terecht buiten beschouwing gelaten. De beroepsgrond van eiseres faalt.
3.4.7
Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij eiseres op 14 september 2010 in de gelegenheid heeft gesteld om binnen een termijn van twee weken – en daarmee na
1 februari 2009 ‒ alsnog een bemestingsplan op te stellen en in te dienen.
Nog daargelaten de vraag of het bieden van deze herstelmogelijkheid, gelet op het onder 3.4.6. overwogene, in overeenstemming is te achten met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, staat vast dat eiseres deze herstelmogelijkheid niet binnen de haar gegeven termijn heeft benut en dat zij verweerder binnen die termijn ook niet een met redenen omkleed verzoek heeft gedaan het bemestingsplan op een later moment te mogen indienen.
Gesteld noch gebleken is verder dat verweerder aan eiseres de toezegging heeft gedaan dat zij ook na afloop van de haar gegeven termijn van twee weken nog een bemestingsplan kon opstellen en indienen. Voor zover eiseres in dat verband een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dat beroep dan ook niet.
3.4.8
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseres door niet vóór
1 februari 2009 een bemestingsplan op te stellen niet heeft voldaan aan de voorwaarde als neergelegd in artikel 26, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van die regeling, dat de derogatienorm in 2009 reeds hierom is vervallen. In het geval van eiseres gold daarom gedurende het gehele jaar 2009 de standaardnorm en daarmee een gebruiksnorm van 20.130 kilogram voor dierlijke meststoffen..
3.4.9
Uit het AID rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009”volgt dat eiseres in het jaar 2009 22.680 kilogram in plaats van de toegestane 20.130 kilogram dierlijke meststoffen op haar percelen heeft gebruikt. Aldus is sprake van een overschrijding van de gebruiksnorm van dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Msw.
3.5.1
Partijen houdt voorts verdeeld het antwoord op de vraag of voor eiseres in 2009 een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogramgold.
3.5.2
Eiseres stelt, onder verwijzing naar haar brief van 30 december 2012, dat voor haar in 2009 een hogere stikstofgebruiksnorm dan 32.640 kilogram gold, omdat enkele van haar percelen die als blijvend grasland zijn te kwalificeren in 2009 uitsluitend werden gemaaid en niet werden beweid.
3.5.3
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat voor percelen die als blijvend grasland zijn te kwalificeren en die uitsluitend worden gemaaid een hogere stikstofgebruiksnorm geldt. Verweerder heeft in zijn brief van 30 januari 2013, alsook ter zitting, gesteld dat eiseres onder meer in haar bij hem ingediende jaarlijkse opgave van registratiegegevens van 15 mei 2009 heeft gemeld dat de percelen waar zij in haar brief van 30 december 2012 op doelt uitsluitend worden beweid. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog circa 11 hectare grasland bij de beoordeling betrokken. Volgens verweerder heeft hij daarbij ten onrechte – ten gunste van eiseres – gerekend met een hogere norm vanwege maaien. Volgens verweerder vormt dat onvoldoende reden om die ruimere norm ook op de percelen genoemd in de brief van 30 december 2012 toe te passen.
3.5.4
Eiseres heeft ter zitting erkend dat wat in de brief van 30 december 2012 staat vermeld inzake maaien en beweiden niet geheel overeenkomt wat zij daarover heeft vermeld in haar opgave van 15 mei 2009. Eiseres heeft daarnaast niet bestreden dat als van de gegevens als vermeld in de jaaropgave van 15 mei 2009 wordt uitgegaan, een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogram geldt.
3.5.5
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt in de bezwaarprocedure is dat een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dat brengt met zich dat daarbij in beginsel de feiten en omstandigheden moeten worden betrokken zoals deze zich op dat moment voordoen.
Verweerder heeft de jaaropgave van eiseres van 15 mei 2009 en de daarin opgenomen gegevens bij het bestreden besluit betrokken. De gegevens als opgenomen in de brief van 30 december 2012 dateren van na het bestreden besluit, zodat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat hij daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden.
Eiseres heeft haar stelling dat de percelen genoemd in de brief van 30 december 2012 uitsluitend voor maaien worden gebruikt daarnaast niet aan de hand van een nadere onderbouwing gestaafd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat de in geding zijnde percelen uitsluitend werden beweid, zoals eiseres aanvankelijk ook zelf heeft aangegeven. Dit betekent dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat voor eiseres in 2009 een stikstofgebruiksnorm van 32.640 kilogramgold.
3.5.6
Uit het AID rapport en de “Berekening gebruik meststoffen 2009”volgt dat eiseres in het jaar 2009 34.211 kilogram stikstof op haar percelen heeft gebruikt. Daarmee is gegeven dat de stikstofgebruiksnorm als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, van de Msw is overschreden.
3.6
Gelet op het voorgaande is sprake van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en van de stikstofgebruiksnorm en daarmee van overtreding van artikel 7 van de Msw.
4.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres degene is die de meststoffen feitelijk op haar perceel heeft overgedragen gekregen, zodat zij als afnemer van meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder x, van het Uitvoeringsbesluit kan worden beschouwd en daarmee als overtreder is aan te merken.
5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het overtreden van artikel 7 van de Msw eiseres niet kan worden verweten. Verweerder was derhalve bevoegd aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
6.1
Partijen houdt verder verdeeld het antwoord op de vraag of verweerder tot matiging van het boetebedrag had dienen over te gaan.
6.2
Eiseres voert aan dat de boete onevenredig hoog is in verhouding tot de geconstateerde overtreding. De ernst en de mate van de overtreding, evenals de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, zijn volgens eiseres onvoldoende in aanmerking genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. De overtreding van eiseres ziet op het niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie, niet op het in of op de bodem brengen van te veel meststoffen. Het bestreden besluit is volgens eiseres aldus onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
Daarnaast betoogt eiseres dat zij voor verrekening in aanmerking komt. Als uitgangspunt is dat voor eiseres de lagere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen geldt, dan mag (een deel van) de hoeveelheid meststoffen die tot de overschrijding van die gebruiksnorm heeft geleid worden doorgeschoven naar volgende jaren, zodat de overschrijding in 2009 en daarmee het boetebedrag lager uitvallen.
Ter zitting heeft eiseres er ook in het kader van de hoogte van de boete nog op gewezen dat zij uiteindelijk een bemestingsplan heeft opgesteld.
6.3
Verweerder betoogt dat hij heeft beoordeeld of de in artikel 57 van de Msw voorgeschreven hoogte van de boete in het concrete geval van eiseres evenredig is aan met name de aard en de ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin de overtreding eiseres kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Van omstandigheden waarmee de wetgever bij de vaststelling van de boetebedragen geen rekening heeft gehouden is verweerder in het geval van eiseres niet gebleken. Het overtreden van de kernbepalingen van het stelsel van gebruiksnormen wordt, aldus verweerder, aangemerkt als een bijzonder ernstige overtreding. Het overschrijden van de gebruiksnormen heeft geleid tot schade aan het milieu. De omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd nopen volgens verweerder evenmin tot matiging van de opgelegde boetes.
In het verweerschrift betoogt verweerder voorts dat onder het stelsel van gebruiksnormen en op grond van de Uitvoeringsregeling slechts de mogelijkheid bestaat tot verrekening van een overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm in een jaar met de fosfaatgebruiksnorm van het daaropvolgende jaar. Omdat in het geval van eiseres geen sprake is van overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm, maar van overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de stikstofgebruiksnorm, kan volgens verweerder geen verrekening plaatsvinden.
6.4
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 28 februari 2012 (LJN: BV8605), als volgt.
Artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden brengt met zich, dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.
In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is voorzien in een matigingsbevoegdheid voor verweerder, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is. De tekst van deze bepaling sluit niet uit dat binnen het kader van dit artikel een evenredigheidstoets wordt voltrokken. Naar het oordeel van de rechtbank vormt artikel 5:46, derde lid, van de Awb dan ook het kader waarbinnen kan en behoort te worden beoordeeld of de ingevolge artikel 57 van de Msw voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zonodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. Op deze wijze zal in de regel recht kunnen worden gedaan aan de vereiste evenredigheid in concreto tussen de hoogte van de boete en de aard en ernst van de geconstateerde overtreding.
6.5
De MvT (Kamerstukken II, 2004/05, 29 930, nr. 3, p. 125, 126) inzake artikel 79 van de Msw, ten tijde hier in geding artikel 57 van de Msw, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Het uitgangspunt is dat de boete hoger wordt, naarmate meer gebruiksnormen zijn overschreden en naarmate de overschrijding groter is. Per gebruiksnorm geldt een vast tarief per kilogram stikstof, onderscheidenlijk fosfaat waarmee de norm is overschreden.De hoogte van de tarieven is bepaald vanuit het uitgangspunt dat de bestuurlijke boete – wil zij afschrikwekkend zijn – hoger moet zijn dan het eventueel als gevolg van de overtreding genoten economisch voordeel en daarenboven een straffend element moet hebben. Deze elementen zijn in artikel 79 op forfaitaire wijze gebruikt, als bouwstenen om tot een totaal tarief te komen. Zij spelen als zodanig bij bestuursrechtelijke procedures geen rol meer: de voorgestelde wetsbepaling biedt aan overtreders bijvoorbeeld niet de mogelijkheid aan te tonen dat het werkelijk economisch voordeel lager is, dan het hier bij de bepaling van de hoogte van het tarief als uitgangspunt genomen bedrag.Bij de bepaling van het tarief is voor het bestraffende element aangesloten bij de bedragen in de huidige strafvorderingsrichtlijnen voor overtreding van de verboden van het stelsel van mestafzetovereenkomsten en van de stelsels van productierechten voornoemde delicten. Om zeker te stellen dat de bestuurlijke boete te allen tijde hoger is dan het economisch voordeel, is voor het element van het economisch voordeel aangesloten bij de verwachte kosten voor mestafzet op langere afstand: deze kosten worden maximaal bespaard bij overschrijding van de gebruiksnorm. Wanneer deze elementen bij elkaar worden opgeteld leidt dat tot een tarief voor de bestuurlijke boete.”
6.6
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de opgelegde boete in het concrete geval niet evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres haar onder 6.2, eerste twee volzinnen, weergegeven stellingen niet nader heeft onderbouwd. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder tot matiging van de boete diende over te gaan.
Daarbij komt dat verweerder, anders dan eiseres heeft betoogd, overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en van de stikstofgebruiksnorm en daarmee overtreding van artikel 7 van de Msw heeft gesanctioneerd en niet het niet voldoen aan (een) derogatievoorwaarde(n).
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd verder geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat verrekening slechts tot de mogelijkheid behoort indien sprake is van overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm.
6.7
De betogen van eiseres falen.
7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder aan eiseres een boete van
€ 23.345,00 wegens overtreding van artikel 7 van de Msw heeft kunnen opleggen. Het beroep is ongegrond.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. B. Veenman, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.
de griffier is verhinderd deze uitspraak voorzitter
mede te ondertekenen
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.