ECLI:NL:RBNHO:2013:5672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
141042 - OT RK 12-1289
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtspositie van pleegouders bij schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter te Alkmaar, hebben pleegouders verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) van 27 september 2012, die betrekking heeft op de bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarige, vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat pleegouders geen zelfstandige rechtsingang hebben om bezwaar te maken tegen de aanwijzing, maar dat hun gezinsleven met de minderjarige wel degelijk wordt beïnvloed door deze aanwijzing. De kinderrechter oordeelt dat de pleegouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat de wet hen onvoldoende rechtsbescherming biedt, wat in strijd is met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De kinderrechter heeft de feiten en standpunten van de betrokken partijen, waaronder de WSJ en de moeder, in overweging genomen. De WSJ heeft de schriftelijke aanwijzing gegeven om de bezoekregeling tussen de moeder en het kind te normaliseren, waarbij de moeder en het kind de kans krijgen om een band op te bouwen. De pleegouders hebben echter bezorgdheid geuit over de impact van de onbegeleide bezoeken op het welzijn van het kind, gezien de eerdere problematische situatie tussen de moeder en hen.

Na beoordeling van de argumenten en de motivering van de WSJ, concludeert de kinderrechter dat de aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De kinderrechter wijst het verzoek van de pleegouders af, waardoor de schriftelijke aanwijzing van de WSJ in stand blijft. De beslissing is genomen op 19 december 2012, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR schriftelijke aanwijzing

Sector civiel recht
SNO
Rekestnummer: 141042 / OT RK 12-1289
Datum uitspraak: 19 december 2012
Beschikking van de kinderrechter in bovenvermelde rechtbank, gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:

[het kind] [Achternaam], geboren te Den Burg, op [geboortedatum]

vader: [Vader] [Achternaam], wonende te Den Burg,
moeder: [Moeder] [achternaam vrouw], wonende te Wognum,
gezag: de moeder.

PROCESGANG

De kinderrechter te Alkmaar heeft bij beschikking van 13 november 2012 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de pleegouders (tevens grootouders moederszijde) verlengd met een jaar, beide tot 3 december 2013.
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSJ), heeft namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, bij brief van 27 september 2012, verzonden op 28 september 2012, aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende een bezoekregeling tussen de moeder en [het kind].
Bij faxbericht van 12 oktober 2012 heeft mr. E. Henkelman, advocaat te Groningen, namens de pleegouders, de kinderrechter verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 27 september 2012 vervallen te verklaren en de kosten tussen partijen te compenseren.
De kinderrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift van mr. E. Henkelman, met bijlagen;
  • het verweerschrift van mr. S.D. Bhagwandin namens de moeder, ingekomen ter griffie op 9 november 2012;
  • het dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [het kind] en de daarbij behorende stukken.
De mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek, gelijktijdig behandeld met het verzoek van de WSJ tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, geregistreerd onder zaaknummer: 140793 / OT RK 12-1247, heeft plaatsgevonden op 13 november 2012. Verschenen zijn: de pleegouders, de heer en mevrouw [familienaam], bijgestaan door mr. E. Henkelman, mevrouw[naam 1], gezinsvoogd namens de WSJ, en de moeder bijgestaan door mr. S.D. Bhagwandin.
De vader is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.

STANDPUNTEN PARTIJEN

De schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 27 september 2012:
Twee dagen voorafgaande aan de bezoekregeling meldt moeder aan de gezinsvoogd wat zij gaat ondernemen met [het kind]. De gezinsvoogd geeft dit door aan pleegouders.
Op 3 oktober 2012 haalt de gezinsvoogd [het kind] om 13.30 uur bij pleegouders thuis op en brengt haar naar moeder. Moeder heeft in de regio Veendam de bezoekregeling onder begeleiding van de gezinsvoogd. Bij deze bezoekregeling is zo mogelijk moeders vriend Lennaert aanwezig. De gezinsvoogd brengt [het kind] om 16.30 uur weer terug naar pleegouders.
Op 7 november 2012 haalt de gezinsvoogd [het kind] om 13.30 uur op bij pleegouders thuis en brengt haar naar moeder. Moeder heeft in de regio Veendam de bezoekregeling deels onder begeleiding van de gezinsvoogd. Van 13.30 uur tot 15.00 uur is de gezinsvoogd aanwezig. Bij deze bezoekregeling is zo mogelijk moeders vriend [naam vriend] aanwezig. Moeder, zo mogelijk in aanwezigheid van [naam vriend], brengt [het kind] om 16.30 uur weer terug naar pleegouders. Moeder betreedt niet de woning van pleegouders, noch hun privè terrein.
Moeder neemt buiten afscheid van [het kind]. Moeder en pleegouders zijn neutraal in een
eventuele bejegening van elkaar.
Op 12 december 2012 haalt moeder, eventueel in aanwezigheid van [naam vriend], [het kind] om 13.30 uur op bij pleegouders adres. Zij betreedt niet de woning noch het privé terrein.
Pleegouders brengen [het kind] naar moeder. Moeder en pleeggezin zijn neutraal in hun
Bejegening. Om 16.30 brengt moeder [het kind] terug bij het pleeggezin. Pleegouders halen
[het kind] op bij de auto.
Standpunt pleegouders
De pleegouders verzoeken de (schriftelijke) aanwijzing die de WSJ op 27 september 2012 aan de moeder heeft gegeven betreffende een bezoekregeling tussen haar en [het kind] vervallen te verklaren. De pleegouders menen in dit verzoek ontvangen te moeten worden daar de aanwijzing rechtstreeks invloed heeft op hun gezinsleven met [het kind]. Zij dienen immers uitvoering te geven aan de bezoekregeling tussen de moeder en [het kind].
Als grond voor het verzoek hebben zij gesteld dat een onbegeleide bezoekregeling tussen de moeder en [het kind] niet in het belang van [het kind] kan worden geacht. Vanaf medio 2007 verblijft [het kind] bij de pleegouders in het kader van een netwerkplaatsing, waar zij zich goed ontwikkelt. Deze plaatsing is perspectiefbiedend, omdat de moeder destijds niet in staat was om de opvoeding en verzorging van [het kind] op zich te nemen. Ondanks de inzet van de gezinsvoogd is er op dit moment geen contact tussen de vader en [het kind]. Tussen de moeder en [het kind] heeft in de afgelopen periode gedurende een uur per maand omgang plaatsgevonden, onder begeleiding van de gezinsvoogd en de pleegmoeder.
Aan de beperking van de bezoekregeling lag ten grondslag dat de onderlinge verhoudingen tussen de moeder en de pleegouders ernstig verslechterd waren waardoor de oude regeling
- waarbij de moeder omgang had met [het kind] bij de pleegouders thuis - geen doorgang meer kon vinden. De pleegouders stellen zich op het standpunt dat de moeder [het kind] belast met zaken bestemd voor volwassenen waarbij zij [het kind] onder meer heeft verteld dat zij bij de moeder zal gaan wonen, hetgeen voor [het kind] spanningen meebrengt en verwarrend is. De verhoudingen zijn verder verslechterd doordat de moeder haar broer, die nog bij pleegouders woont, beschuldigd heeft van seksueel misbruik. Om de veiligheid van [het kind] te kunnen waarborgen hebben de pleegouders hun zorgen geuit bij de vorige gezinsvoogd. Na het uitblijven van een inhoudelijk reactie hebben zij bij brief van 7 februari 2012 hun zorgen kenbaar gemaakt aan de WSJ door middel van een interne klachtenprocedure. Naar aanleiding van de klacht van de pleegouders heeft op 1 mei 2012 een bemiddelingsgesprek tussen de WSJ en pleegouders plaatsgevonden. In het verslag van voornoemd gesprek zijn een aantal afspraken gemaakt. Onderdeel van de gemaakte afspraken is dat de pleegouders nadere begeleiding zullen krijgen in het accepteren van en omgaan met de moeder en haar persoonlijke problematiek. Verder is afgesproken dat de bezoeken tussen de moeder en [het kind] voorlopig volledig begeleid zullen worden om te voorkomen dat [het kind] wordt belast met niet voor haar bestemde uitspraken of vragen. Desondanks blijkt uit de aanwijzing van 27 september 2012 dat stapsgewijs wordt toegewerkt naar een (deels) onbegeleide bezoekregeling tussen [het kind] en de moeder. De pleegouders kunnen zich hierin niet vinden. Desondanks dienen de pleegouders hun volledige medewerking te verlenen aan de bezoekregeling, bij gebreke waarvan de WSJ voornemens is om [het kind] in een ander pleeggezin te plaatsen. De pleegouders erkennen dat een uur omgang per maand te summier is. Zij stellen echter dat het belang van [het kind] niet in het geding mag komen, te meer nu [het kind] in haar jonge leven veel heeft meegemaakt en het risico bestaat dat haar positieve ontwikkeling met de beoogde bezoekregeling wordt doorkruist. Gelet op het voorgaande verzoeken de pleegouders om de aan de moeder gerichte schriftelijke aanwijzing van 27 september 2012 vervallen te verklaren.
Standpunt WSJ
Ter zitting heeft de gezinsvoogd aangegeven dat het van groot belang is dat [het kind] en de moeder substantieel contact met elkaar kunnen onderhouden en op die manier een band met elkaar kunnen opbouwen. Om die reden is besloten om de huidige bezoekregeling verder uit te breiden. De WSJ is van mening dat de belangen van [het kind] met de onderliggende schriftelijke aanwijzing niet worden doorkruist. Verder is aangegeven dat de pleegmoeder een terughoudende opstelling heeft ten opzichte van het verstrekken van informatie over [het kind] aan de WSJ of pleegzorg. Hoewel de WSJ begrijpt dat de pleegmoeder hiermee probeert om [het kind] in bescherming te nemen, leidt deze houding ertoe dat er beperkt zicht is op [het kind]. Verder is naar voren gebracht dat de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (hierna: de Raad) het onderzoek naar een verderstrekkende maatregel ten aanzien van [het kind] heeft stopgezet met de mededeling dat de mogelijkheden van de moeder door de WSJ nader onderzocht dienen te worden. De WSJ heeft met de Raad afgesproken dat zij de verschillende gezinssituaties in kaart zullen brengen om het toekomstperspectief van [het kind] definitief te kunnen bepalen. In dat verband is het van groot belang dat de pleegouders en de moeder zullen meewerken aan de in te zetten onderzoeken, zodat duidelijkheid wordt gecreëerd voor alle belanghebbenden. De WSJ blijft bij het standpunt dat de gefaseerd op te bouwen bezoekregeling in de schriftelijke aanwijzing van 27 september 2012 tussen [het kind] en de moeder het meest in het belang van [het kind] is.
Standpunt moeder
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de pleegouders en zich primair op het standpunt gesteld dat zij niet ontvankelijk zijn in hun verzoek, aangezien de bestreden schriftelijke aanwijzing zich richt tot de moeder en de pleegouders niet met het gezag belaste ouders zijn. Subsidiair heeft de moeder gesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet in strijd is met het recht of een rechterlijke uitspraak. De aanwijzing beantwoordt aan het doel van de ondertoezichtstelling, namelijk het creëren van een veilige omgeving voor [het kind] waar zij contact met de moeder kan hebben. Daar komt bij dat de betrokkenen ten aanzien van de aanwijzing zijn gehoord. De moeder had een ruimere bezoekregeling met [het kind] voor ogen, maar de gezinsvoogd heeft ervoor gekozen om een rustigere opbouwperiode te handhaven en de omgang in het bijzijn van de partner van de moeder (Lennaert) te monitoren. Ten slotte is de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand gekomen en toereikend gemotiveerd.

OVERWEGINGEN

Op grond van artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de WSJ, namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, ter uitvoering van haar taak in het kader van de ondertoezichtstelling een aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Op grond van artikel 1:259, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of op verzoek van de minderjarige van twaalf jaar of ouder de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Op grond van artikel 1:263a, eerste lid, van het BW kan de WSJ, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling geldt een dergelijke beslissing als een aanwijzing waarop artikel 1:259 van het BW van toepassing is.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 259, eerste lid, van het BW, kan alleen de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een verzoek indienen om een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Op grond van de wet hebben de pleegouders derhalve geen zelfstandig rechtsingang om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een schriftelijke aanwijzing, die wel rechtsreeks invloed kan hebben op hun gezinsleven met de minderjarige.
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel ‘Herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen’ (Kamerstukken II 1992/93, 23 003, nr. 3) stelt de Staatssecretaris van Justitie met betrekking tot de positie van pleegouders voorop dat tussen een pleegouder en een in zijn gezin geplaatst kind gezinsleven kan ontstaan als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), ter bescherming van welk gezinsleven de pleegouder recht heeft op een effectieve toegang tot de rechter zoals dat gegarandeerd wordt door artikel 6 EVRM.
Niet in geschil is dat de pleegouders van [het kind] in het kader van verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, aangezien zij in de afgelopen vijf jaar in de hoedanigheid van pleegouders voor haar hebben gezorgd. Ook zouden de pleegouders als belanghebbenden in de procedure zijn aangemerkt indien een procedure tot vervallen verklaring van de aanwijzing door de moeder zou zijn gestart. Verder weegt voor de kinderrechter mee dat, hoewel de bestreden schriftelijke aanwijzing is gericht aan de moeder, het gezinsleven van de pleegouders rechtstreeks zal worden beïnvloed indien de aanwijzing wordt opgevolgd. De pleegouders dienen immers feitelijk mede uitvoering te geven aan de schriftelijke aanwijzing, met name nu zij hun medewerking dienen te verlenen aan het halen en brengen van de minderjarige voor de bezoekregeling. Daar komt bij dat zij te maken kunnen krijgen met de gevolgen en spanningen die de bezoekregeling bij [het kind] kan veroorzaken.
Tot slot laat de kinderrechter bij haar oordeel meewegen dat de wetgever voornemens is om de rechtspositie van pleegouders te verbeteren. Zo blijkt uit het gewijzigd voorstel van wet nummer 32 015 (Eerste Kamer, vergaderjaar 2010-2011) het voornemen tot invoering van een nieuw artikel 1:262b BW waarmee degene die een minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt of opvoedt de mogelijkheid krijgt om geschillen die de uitvoering van een ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter voor te leggen.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter in de beperking die de artikelen 1:259 BW juncto 1:263a BW aanbrengen in de kring van personen die een verzoek tot vervallen verklaring van een aanwijzing kunnen indienen een ongeoorloofde inbreuk op de artikelen 6 en 8 EVRM in het geval van pleegouders, die een kind reeds jarenlang als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden en die feitelijk hun medewerking dienen te verlenen indien de aanwijzing wordt uitgevoerd. De rechtsbescherming van deze pleegouders zou derhalve onvoldoende gewaarborgd zijn indien zij geen verzoek tot vervallen verklaring van de onderhavige aanwijzing zouden mogen doen. De kinderrechter acht de pleegouders daarom ontvankelijk in hun verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Nu de pleegouders kunnen worden ontvangen in hun verzoek staat de vraag ter beoordeling of er redenen zijn om de schriftelijke aanwijzing van de WSJ van 27 september 2012 vervallen te verklaren.
De schriftelijke aanwijzing van 27 september 2012 valt (op grond van het bepaalde in artikel 1:258 BW) aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de beoordeling van de vraag of de door de WSJ gegeven schriftelijke aanwijzing de rechterlijke toets kan doorstaan, dient de vraag te worden beantwoord of dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.
In de bestreden schriftelijke aanwijzing zijn een drietal bezoekmomenten tussen de moeder en [het kind] opgenomen. Hierbij gaat het om gefaseerd op te bouwen en deels onbegeleide bezoeken. De WSJ heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de moeder de bezoekafspraken met [het kind] nakomt en dat duidelijk is dat [het kind] enthousiast is om haar moeder te zien. Er is sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de gezinsvoogd en de gezinsvoogd participeert in overlegmomenten met de hulpverleners van de moeder. Uit de schriftelijke aanwijzing komt tevens naar voren dat het doel van de aanwijzing is om de bezoekregeling tussen de moeder en [het kind] te normaliseren. Door middel van de bezoekmomenten wil de WSJ [het kind] de gelegenheid bieden om zelf een beeld van de moeder te vormen zonder een keuze te hoeven maken tussen loyaal te zijn aan de moeder dan wel aan het pleeggezin. Gelet hierop acht de WSJ het van belang dat na de drie bezoeken aan de moeder een evaluatiemoment plaatsvindt, waarbij gekeken kan worden welke bezoekregeling het meest in het belang van [het kind] kan worden geacht. De kinderrechter overweegt dat de gezinsvoogd een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt om dergelijke beslissingen te nemen. De motivering van de WSJ acht de kinderrechter toereikend. De kinderrechter acht het van belang dat de gezinsvoogd, zoals volgens de aanwijzing ook het voornemen is, toezicht kan houden tijdens de eerste contactmomenten, zodat de moeder kan laten zien dat zij zich kan houden aan de gemaakte (bezoek)afspraken. Niet gebleken is dat de gezinsvoogd hiermee voorbij gaat aan de belangen van [het kind], zoals door de pleegouders wordt gesteld.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het besluit van de WSJ om de voorliggende schriftelijke aanwijzing te geven, zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Daarom ziet de kinderrechter geen aanleiding om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en zal zij het verzoek van de pleegouders daartoe afwijzen.

BESLISSING

De kinderrechter:
- wijst het verzochte af.
Deze beslissing is gegeven te Alkmaar door mr. M.F.G.H. Beckers, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2012, in tegenwoordigheid van
mr. S. Nourozi Oranje griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep is de tussenkomst van een advocaat verplicht.