In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande vrouw, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank had haar per 20 juli 2012 een gehuwdenpensioen toegekend, wat eiseres betwistte. Eiseres stelde dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde met een kostganger, [naam], die bij haar woonde en voor kost en inwoning betaalde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van wederzijdse zorg, zoals vereist voor de toekenning van een gehuwdenpensioen. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden, waaronder de commerciële relatie tussen eiseres en [naam], niet leidden tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank vernietigd en bepaald dat eiseres recht heeft op een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande, met terugwerkende kracht vanaf 20 juli 2012. Tevens is de Sociale verzekeringsbank veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 944,00.