Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Ontstaan en loop van het geding
2 Tussen partijen vaststaande feiten
1.Purpose of the mission
2.Background
3.Mission report
4.Conclusive remarks
- [V], Justice of the Peace, heeft verklaard dat hij getuige was van de ondertekening van de verklaring door [U], dat hij deze verklaring niet heeft gelezen en dat er geen zaak ‘[J BEDRIJF 1]. Jamaica Customs Department and [G BEDRIJF] Limited’ aanhangig is (bevestigd door de Civil Registry of the Supreme Court of Judicature);
- [W], advocaat (hierna: [W]), heeft medegedeeld dat de verklaring van [U] juridisch non-existent is en dat hij [U] had opgespoord op verzoek van een Italiaans bedrijf, [J BEDRIJF 1] gevestigd te Milaan;
- [W] heeft medegedeeld dat zijn Italiaanse cliënte had afgezien van een procedure in Jamaica;
- [U] was verteld dat zijn verklaring niet in Jamaica zou worden gebruikt;
- Dat uit een bespreking tussen [W] en [U] is gebleken dat de beweringen in de verklaring van [U] niet worden ondersteund door enig bewijs;
- De verklaring van [U] dat het kantoor van de Jamaicaanse douaneautoriteiten tijdens normale bedrijfsuren gratis open was, maar dat een factuur werd gestuurd indien het kantoor langer open moest blijven vanwege de bedrijfsactiviteiten van de fabrikanten en dat in dit verband niet van belang was of de beambten hun kantoor moesten verlaten om controles uit te voeren;
- De verklaring van [U] dat de Jamaicaanse douaneautoriteiten ervoor hadden gekozen om strikt op basis van documenten te controleren gelet op de omstandigheden (de niet-gevoelige aard van de goederen, die waren geladen in verzegelde containers);
- Dat uit de brief die [W] heeft overgelegd is gebleken dat de drie containers die in oktober 2004 waren gecontroleerd en vastgehouden, volgens [D BEDRIJF] Ltd. bestemd waren voor een andere markt dan die van de Europese Unie;
- De conclusie dat [U] op de hoogte was van de fraude en valse in- en uitvoeraangiften heeft gedaan tijdens de onderzochte periode.
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
4.17.3. Ingevolge artikel 220, tweede lid, sub b, tweede alinea, van het CDW wordt de afgifte door instanties van een derde land van een onjuist certificaat aangemerkt als een vergissing die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt, wanneer de preferentiële status van de goederen wordt vastgesteld aan de hand van een systeem van administratieve samenwerking, waarbij vorengenoemde instanties, zoals in het onderhavige geval, betrokken zijn.
T-38/09. De Jamaicaanse autoriteiten wisten niet c.q. hadden niet moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen. De Jamaicaanse autoriteiten hebben gecontroleerd, en wel aan de hand van de door hen bepaalde risico-analyse. Bovendien zijn de autoriteiten in Jamaica misleid.
5.Proceskosten
6.Beslissing
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.