In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Omring Kraamzorg B.V. en een werknemer, hierna aangeduid als [werknemer]. De werkgever, Omring Kraamzorg, heeft op 22 februari 2013 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer], die sinds 27 april 2009 in dienst was. De werknemer had zich op 19 december 2010 ziek gemeld en was in het kader van re-integratie vanaf april 2012 werkzaam als receptioniste bij Stichting Omring, een andere entiteit binnen dezelfde concernstructuur. Het UWV had eerder toestemming geweigerd voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, omdat Omring Kraamzorg en Stichting Omring als één onderneming werden beschouwd.
De kantonrechter heeft het verzoek van Omring Kraamzorg afgewezen. De rechter overwoog dat, hoewel [werknemer] werkzaamheden verrichtte bij Stichting Omring, dit niet betekende dat de re-integratieverplichting van Omring Kraamzorg was vervallen. De kantonrechter benadrukte dat de re-integratieverplichting op de werkgever rust zolang het dienstverband voortduurt, ook al verricht de werknemer werkzaamheden bij een derde partij. De rechter concludeerde dat het belang van [werknemer] bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van Omring Kraamzorg bij onmiddellijke beëindiging.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat Omring Kraamzorg de proceskosten moet dragen, en dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen. Dit besluit is genomen in het kader van de wettelijke bepalingen omtrent re-integratieverplichtingen en de bescherming van werknemers in het geval van ziekte.