ECLI:NL:RBNHO:2013:2771

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
557419/ CV EXPL 12-3952
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease-overeenkomst en dwaling in de rechtszaak tussen Dexia Nederland B.V. en M. [gedaagde]

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde M. [gedaagde] over een effectenlease-overeenkomst, genaamd Triple Effect, die in 2001 werd gesloten. De overeenkomst is inmiddels geëindigd, maar de opbrengst was niet voldoende om de resterende schuld aan Dexia te voldoen. Dexia heeft op 14 juni 2004 een eindafrekening gestuurd, waaruit bleek dat gedaagde nog € 21.351,39 aan Dexia verschuldigd was. Gedaagde heeft een opt-outverklaring ingediend, waardoor Dexia haar vordering heeft herberekend op basis van jurisprudentie. Dexia erkende dat zij haar zorgplicht had geschonden en bood een regeling aan waarbij gedaagde slechts een derde van de eindafrekening hoefde te betalen, wat resulteerde in een restant schuld van € 1.721,94.

Gedaagde betwist de vordering van Dexia en stelt dat zij de overeenkomst onder invloed van dwaling is aangegaan. Zij voert aan dat zij niet goed geïnformeerd was over de risico's van de overeenkomst en dat zij zich niet realiseerde dat zij een lening aanging. Gedaagde heeft ook haar persoonlijke omstandigheden uiteengezet, waaronder haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar financiële situatie.

De kantonrechter heeft de vordering van Dexia beoordeeld aan de hand van relevante jurisprudentie en concludeerde dat gedaagde onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de overeenkomst te begrijpen. Het beroep op dwaling werd verworpen, maar de rechter erkende de bijzondere persoonlijke omstandigheden van gedaagde en besloot om af te wijken van het gebruikelijke schadeberekeningsmodel. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.028,50 aan Dexia, met wettelijke rente, en werden de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 557419/ CV EXPL 12-3952
datum uitspraak: 11 april 2013

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.
te Amsterdam
eiseres
hierna te noemen Dexia
gemachtigde EDR Incasso
tegen

M. [gedaagde]

te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. G. van Dijk

De procedure

Op verzoek van [gedaagde] is aan partijen bij rolbeschikking van 3 januari 2013 gelegenheid voor pleidooi gegeven. De pleidooien hebben plaatsgevonden op 28 januari 2013. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

[gedaagde] heeft in 2001 een effectenlease-overeenkomst met de naam Triple Effect gesloten met contractnummer 51790515. De overeenkomst is inmiddels geëindigd. De opbrengst van de effecten was niet toereikend om het restant van de aankoopsom aan Dexia te voldoen. Dexia heeft terzake op 14 juni 2004 een eindafrekening aan [gedaagde] gestuurd, waarin wordt berekend dat het bedrag dat [gedaagde] nog aan Dexia dient te betalen € 21.351,39 groot is.
heeft met het indienen van een opt-outverklaring aangegeven af te zien van toepassing van de zogenoemde Duisenberg-regeling, waarna Dexia haar vordering op [gedaagde] is gaan berekenen op de voet van jurisprudentie die inzake overeenkomsten van aandelenlease is gewezen. Daarbij heeft Dexia erkend dat zij in dit geval jegens [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat zij tweederde deel van de eindafrekeningen voor haar rekening dient te nemen, zodat voor haar jegens [gedaagde] nog eenderde deel te vorderen resteerde van € 6.496,01 vermeerderd met rente.
Nadat [gedaagde] bij antwoord onder overlegging van stukken informatie had gegeven over haar financiële positie in 2001, heeft Dexia erkend dat de effectenlease-overeenkomst een onaanvaardbare zware last op [gedaagde] heeft gelegd. Naast de tweederde vergoeding op de restschuld heeft [gedaagde] ook recht op vergoeding van tweederde deel van de inleg (de door [gedaagde] betaalde termijnen en rente), hetgeen volgens de berekening van Dexia leidt tot een restant schuld van [gedaagde] van € 1.721,94.

De vordering

Dexia vordert (samengevat en na vermindering van eis) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.721,94 aan hoofdsom, de rente daarover vanaf 29 juni 2004 en € 357,00 voor buitengerechtelijke incassokosten. Dexia legt aan de vordering ten grondslag dat de nu gevorderde restschuld is berekend in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer het arrest Dexia- De Treek) en het Hof Amsterdam (onder meer het arrest Dexia-Van der Heijden) en dat daarmee voldoende rekening is gehouden met de omstandigheden van [gedaagde]. [gedaagde] wist althans had kunnen weten dat driemaal een pakket aandelen zou worden gekocht tegen een al vastgestelde prijs; dat blijkt duidelijk uit de overeenkomst.
Niet alleen dient [gedaagde] de restschuld van € 1.721,94 nog te voldoen, maar ook de rente nu zij met de tijdige betaling in verzuim is geraakt. Ook zal zij de incassokosten aan Dexia moeten vergoeden. Dexia heeft al vanaf 2009 getracht om het geschil buitengerechtelijk af te wikkelen en incassogemachtigde Zettel heeft meerdere brieven aan [gedaagde] gestuurd, zonder dat [gedaagde] daarop heeft gereageerd. Eerst in de loop van deze procedure heeft [gedaagde] Dexia de gegevens verschaft die konden leiden en nu ook hebben geleid tot toekenning van een vergoeding van een deel van de inleg en daarmee tot vermindering van de vordering. Aldus steeds Dexia.

Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan.
Zij is de overeenkomst aangegaan onder invloed van dwaling en daarom is de overeenkomst vernietigbaar op grond van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder b, BW. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij enerzijds zich niet heeft gerealiseerd dat zij een lening aanging en anderzijds niet juist of niet volledig is geïnformeerd omtrent de risico's verbonden aan de overeenkomst, waaronder het ontstaan van een restschuld, terwijl zij bij juiste en volledige informatie de overeenkomst niet zou hebben gesloten. Zij bleek uiteindelijk een lening te hebben afgesloten van € 39.031,44 met een totaal risico van € 47.221,08.
Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat haar geen eigen schuld dient te worden toegerekend, althans dat de toerekening van de schuld conform de Hofformule onvoldoende rekening houdt met haar persoonlijke en bijzondere omstandigheden. Toen zij de overeenkomst sloot was zij net vijf jaar in Nederland en zij de beheerste de Nederlandse taal matig. In Ghana had zij slechts de vakopleiding als naaister gevolgd. In Nederland werkte ze in meerdere baantjes als kamermeisje om de eindjes aan elkaar te knopen. Ze had gereageerd op een actie-flyer van Dexia en een kennis om hulp gevraagd, die haar had geadviseerd de overeenkomst te sluiten.
[gedaagde] betwist verder de verschuldigdheid (en de hoogte) van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [gedaagde] heeft zelf kosten moeten maken om de schade en aansprakelijkheid te laten vaststellen en de schade nog te beperken. Aanvankelijk had Dexia op veel hogere door [gedaagde] te betalen bedragen ingezet. Aldus steeds [gedaagde].

De beoordeling

1.
Voor de maatstaven en beoordelingskaders in het onderhavige geschil verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN: BC2837), 5 juni 2009 (LJN: BH 2815) en 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Daarvan is op basis van wat partijen naar voren hebben gebracht slechts een geringe afwijking gerechtvaardigd op grond van de volgende vaststellingen en overwegingen.
2.
Dexia heeft tijdig die inlichtingen omtrent de wezenlijke kenmerken van de overeenkomst verschaft die in de gegeven omstandigheden zijn vereist. Dexia heeft op essentiële punten voldoende duidelijke inlichtingen verschaft om een eventuele onjuiste voorstelling omtrent de aan de overeenkomst verbonden risico's, waaronder het restschuldrisico, redelijkerwijze te voorkomen.
Uit de bewoordingen van de tussen [gedaagde] en Dexia gesloten overeenkomst was voldoende duidelijk kenbaar dat deze voorzag in het verstrekken door Dexia van een geldlening, dat het geleende bedrag zou worden belegd in drie pakketten met aandelen voor een aangegeven prijs, dat [gedaagde] over dit bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de waarde van de aandelen op het tijdstip van verkoop daarvan.
Dit alles had voor [gedaagde] in ieder geval kenbaar moeten zijn indien zij zich, al dan niet door middel van het vragen van nadere uitleg over de precieze inhoud daarvan, redelijke inspanningen zou hebben getroost om het in de overeenkomsten bepaalde te begrijpen alvorens deze aan te gaan, zoals van haar mocht worden verwacht nu [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog maar enkele jaren in Nederland was en de Nederlandse taal maar matig beheerste.
Het vorenstaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan terwijl zij hetzij bekend was met de zojuist genoemde eigenschappen van de overeenkomsten, hetzij heeft nagelaten zich redelijke inspanningen te getroosten om het daarin bepaalde te begrijpen alvorens de overeenkomst aan te gaan. Het beroep op dwaling wordt dan ook verworpen.
3.
De door [gedaagde] genoemde persoonlijke omstandigheden zijn echter zo bijzonder dat er aanleiding is om op grond van de billijkheid enigszins af te wijken van het in voormelde arresten ontwikkelde “Hofmodel” voor de berekening van de schade die op grond van eigen schuld voor rekening van de afnemer van de effectenleaseovereenkomst moet blijven. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] een minder groot deel van de schade moet dragen. Aan hoofdsom zal een bedrag van € 850,00 aan Dexia worden toegewezen.
4.
Ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt. Gebleken is dat incassogemachtigde Zettel van Dexia vanaf 20 mei 2010, dus sinds de arresten waarin het Hofmodel was ontwikkeld, incassowerkzaamheden heeft verricht die meer hebben omvat dan de verzending van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden toegewezen, echter slechts tot het aan de hoofdsom gerelateerde bedrag van € 178,50 volgens de staffel van het rapport Voorwerk II.
5.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
6.
Omdat beide partijen over en weer op essentiële punten in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten op de hierna te bepalen wijze worden gecompenseerd.

De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Dexia van € 1.028,50 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 850,00 vanaf 29 juni 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.