In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden. De eiser, die te maken had met schuldenproblematiek, had een budgetbeheerovereenkomst gesloten met de gedaagden, die hem financieel begeleidden. In het kader van deze overeenkomst heeft de eiser op 28 april 2010 een auto, een Peugeot 407, verkocht aan de eerste gedaagde, met de afspraak dat de eiser de auto binnen zes maanden terug kon kopen. De eiser ontving een bedrag van € 1.000 van de gedaagden, dat hij kon gebruiken om zijn schulden af te lossen. Echter, de gedaagden hebben de eiser niet het afgesproken bedrag van € 2.300 betaald, ondanks herhaalde aanmaningen.
De eiser vorderde betaling van dit bedrag, inclusief rente en incassokosten. De tweede gedaagde voerde verweer, terwijl de eerste gedaagde een deel van de vordering erkende, maar ook tegenvorderingen indiende. De kantonrechter oordeelde dat de tweede gedaagde geen auto had gekocht en wees de vordering tegen hem af. Wat betreft de eerste gedaagde, oordeelde de kantonrechter dat de gedaagde niet kon bewijzen dat de tweede reparatie van de auto was goedgekeurd door de eiser, en dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tegen de eerste gedaagde toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De vordering tegen de tweede gedaagde werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de tweede gedaagde.