ECLI:NL:RBNHO:2013:13915

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_1348t
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over terugbetaling douanerechten en geldigheid certificaat van oorsprong

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 13 december 2013, wordt een geschil behandeld tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. ing. B.J.B. Boersma, en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om terugbetaling van douanerechten, dat door verweerder op 6 maart 2012 was afgewezen. Eiseres had in 2011 aanspraak gemaakt op terugbetaling van € 14.696,46 aan te veel betaalde douanerechten, maar verweerder handhaafde deze afwijzing in een uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 15 oktober 2013 gehouden, waarbij vertegenwoordigers van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de geldigheidsduur van het certificaat van oorsprong, dat eiseres had overgelegd, was verstreken op het moment van indiening. Verweerder stelt dat de verlate indiening van het certificaat alleen kan worden aanvaard als de goederen nog onder douanetoezicht staan. De rechtbank oordeelt echter dat, indien kan worden vastgesteld dat het certificaat van oorsprong betrekking heeft op de aangegeven goederen, er geen reden is om de verlate indiening te weigeren op basis van het ontbreken van douanetoezicht. De rechtbank verwijst naar relevante Europese jurisprudentie die de mogelijkheid van aanvaarding van een verlate indiening onder bepaalde voorwaarden bevestigt.

De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken bewijsstukken over te leggen die aantonen dat de overgelegde Forms A betrekking hebben op de goederen waarvoor terugbetaling is verzocht. Verweerder krijgt ook de gelegenheid om op deze stukken te reageren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het onderzoek is heropend en de nieuwe stukken zijn ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1348
Uitspraakdatum: 13 december 2013
Tussenuitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[x], gevestigd te [z], eiseres,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft bij beschikking van 6 maart 2012 het verzoek om terugbetaling van eiseres van 19 december 2011 afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] (directeur) en [B] (assistent controller), bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. M.U.B. Willemsen en
mr. C.C. Dekker.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres heeft in de periode december 2008 tot en met februari 2009 aangiften ten invoer gedaan. Hoewel ten tijde van het doen van de aangiften wel geldige Forms A beschikbaar waren, zijn deze niet overgelegd en is geen aanspraak gemaakt op een preferentiële behandeling.
2.2.
Bij brief van 19 december 2011, ontvangen bij verweerder op 20 december 2011, maakt eiseres in verband met voornoemde aangiften alsnog aanspraak op toepassing van het preferentiële tarief en verzoekt zij op grond van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) om terugbetaling van € 14.696,46 aan te veel betaalde douanerechten. Volgens het verzoek zijn de originele facturen en de originele Forms A die betrekking hebben op de aangegeven goederen bijgevoegd. Ten tijde van het verzoek was de geldigheidsduur van de Forms A verstreken.

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil of het bepaalde in artikel 90ter, derde lid (oud), van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: TCDW) in de weg staat aan de toewijzing van het verzoek tot terugbetaling ex artikel 236 van het CDW. Voorts is in geschil of het bedrag van de douanerechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was.

4.Beoordelingskader

4.1.1.
Artikel 236 van het CDW luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“1. Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel het bedrag in strijdt met artikel 220, lid 2, werd geboekt.
(…)
2. Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.
(…)”
4.1.2.
Artikel 890 van de TCDW luidt als volgt:
“De beschikkende autoriteit wijst het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding toe, voor zover wordt vastgesteld dat:
a) het verzoek is vergezeld van een certificaat van oorsprong, een certificaat inzake goederenverkeer, een echtheidscertificaat, een document inzake intern communautair douanevervoer, dan wel enig ander passend document, waaruit blijkt dat de ingevoerde goederen, op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer, in aanmerking hadden kunnen komen voor een communautaire behandeling, een preferentiële tariefbehandeling of een gunstige tariefbehandeling wegens de aard van de goederen;
b) het aldus overgelegde document uitsluitend betrekking heeft op de desbetreffende goederen;
c) aan alle voorwaarden voor de aanvaarding van dit document is voldaan;
d) aan alle andere voorwaarden voor het verlenen van de communautaire behandeling, van een preferentiële tariefbehandeling of van een gunstige tariefbehandeling wegens de aard van de goederen is voldaan.
Terugbetaling of kwijtschelding geschiedt mits de goederen worden aangeboden. Indien de goederen niet bij het uitvoerende douanekantoor kunnen worden aangeboden, staat de beschikkende douaneautoriteit de terugbetaling of de kwijtschelding slechts toe indien uit de controlegegevens waarover zij beschikt, blijkt dat het achteraf overgelegde certificaat of document onomstootbaar op de genoemde goederen betrekking heeft.”
4.1.3.
Artikel 90ter, eerste tot en met derde lid, van de TCDW luidde ten tijde van de aangiften ten invoer als volgt:
“1. Een bewijs van oorsprong is tien maanden vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer geldig. Het moet binnen deze periode bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend.
2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van artikel 67 bedoelde tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de niet-inachtneming van de termijn het gevolg van buitengewone omstandigheden is.
3. In andere dan de in lid 2 genoemde gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.”
4.2.
Paragraaf 6.3.4 van het Handboek Douane houdt onder meer in:
“6.3.4. Geldigheidsduur
In alle preferentiële regelingen is het uitgangspunt opgenomen dat een oorsprongsbewijs binnen de geldigheidsduur bij de douaneautoriteiten van het land van invoer moet zijn aangeboden. (Zie bijvoorbeeld artikel 21, lid 1 van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Zwitserland) U kunt echter ook een oorsprongsbewijs aanvaarden waarvan de geldigheidsduur is verstreken op het moment dat de aangifte voor het in het vrije verkeer wordt gedaan. Dit laatste doet u echter alleen als de overschrijding van de geldigheidstermijn is te wijten aan overmacht of bijzondere omstandigheden. Van overmacht is bijvoorbeeld sprake ingeval van een langdurige staking door derden waardoor goederen tijdens het transport naar de Europese Unie zijn opgehouden in een buitenlandse haven.
Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn indien het oorsprongsbewijs is zoekgeraakt buiten de schuld van de aangever/importeur. Er is in ieder geval geen sprake van bijzondere omstandigheden ingeval van ziekte, drukte of vakantie van of bij de aangever of de importeur.
In andere gevallen dan hiervoor genoemd, kunt u een oorsprongbewijs waarvan de geldigheidsduur is verstreken aanvaarden bij het doen van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen mits de goederen werden aangebracht op een tijdstip dat de geldigheidstermijn van het oorsprongsbewijs nog niet was verstreken. (Zie bijvoorbeeld artikel 21, lid 2 van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Zwitserland)
In alle preferentiële regelingen is de voorwaarde opgenomen dat het oorsprongsbewijs geldig moet zijn op het moment dat het bij de douane wordt ingediend. In het kader van de behandeling van verzoeken om terugbetaling (c.q. bezwaarschriften) is dit één van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om tot terugbetaling te kunnen over gaan (artikel 890, letter c, TVo. CDW). Het oorsprongsbewijs moet derhalve nog geldig zijn op het moment waarop het verzoek om terugbetaling (of bezwaarschrift) wordt ingediend.
Oorsprongsbewijzen waarvan de geldigheidstermijn is “bevroren” worden wel geaccepteerd na het verstrijken van de geldigheidsduur. Ook wanneer de geldigheidstermijn niet is “bevroren”, maar de belanghebbende aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat hij de goederen binnen de geldigheidsduur van het oorsprongsbewijs bij de douane heeft aangebracht in het kader van aangiften tot plaatsing onder schorsingsregelingen van artikel 84 CDW of in het kader van opschortende formaliteiten en bestemmingen zoals ruimten voor tijdelijke opslag, vrij entrepots en vrije zones, mag een oorsprongsbewijs waarvan de geldigheidsduur is verstreken nog wél worden geaccepteerd. Belanghebbende moet uiteraard ook aan alle overige voorwaarden voldoen. Zo moet hij ondermeer aannemelijk maken dat het certificaat bij de goederen hoort. (…)”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Vast staat dat het verzoek om terugbetaling is ingediend voor het verstrijken van de in artikel 236, tweede lid, van het CDW genoemde termijn van drie jaren, maar nadat de in artikel 90ter, eerste lid (oud), van de TCDW genoemde geldigheidsduur van de Forms A was verstreken. Tussen partijen is niet in geschil dat de Forms A geldig waren ten tijde van het aanbrengen van de goederen en het aanvaarden van de aangiften.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een voorwaarde om van de verlate indieningstermijn van artikel 90ter, derde lid, van het TCDW gebruik te kunnen maken is dat de goederen nog wel onder douanetoezicht zijn. De geldigheidsduur van een certificaat van oorsprong is beperkt tot tien maanden na de datum van afgifte in het land van uitvoer in verband met de controleerbaarheid door de douaneautoriteiten. In de in artikel 90ter, derde lid (oud), van de TCDW bedoelde gevallen van verlate indiening is die controleerbaarheid gewaarborgd als de goederen ten tijde van die indiening nog onder douanetoezicht zijn. Nu aan die voorwaarde niet is voldaan, kunnen de alsnog ingediende Form A’s niet worden aanvaard.
5.3.
Ingevolge artikel 890, aanhef en onder c, van de TCDW wordt een verzoek om terugbetaling onder meer toegewezen als aan alle voorwaarden voor aanvaarding van het bij het verzoek overgelegde certificaat van oorsprong is voldaan. In dat verband is van belang artikel 90ter (oud) van de TCDW, waarin in het eerste lid de geldigheidsduur van een certificaat van oorsprong is bepaald en waarin in het thans aan de orde zijnde derde lid is neergelegd in welke gevallen een na het verstrijken van de geldigheidsduur ingediend certificaat van oorsprong alsnog kan worden aanvaard. Aangezien de bevoegdheid om bewijzen van oorsprong te aanvaarden in het Unierecht is neergelegd, dient deze niet uitsluitend af te hangen van de interpretatie daarvan door de douaneautoriteiten in de verschillende lidstaten. De door verweerder gestelde voorwaarde dat op grond van het derde lid een verlaat ingediend certificaat alleen kan worden aanvaard als de goederen ten tijde van de indiening van het certificaat nog onder douanetoezicht staan, houdt een te vergaande beperking in van de in artikel 90ter, derde lid, van de TCDW opgenomen bevoegdheid van de douaneautoriteiten om bewijzen van oorsprong te aanvaarden. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 oktober 2005, C-468/03 (Overland Footwear Ltd), waarin de reikwijdte van een andere discretionaire bevoegdheid van de douaneautoriteiten het voorwerp van de prejudiciële vragen vormde, namelijk de bevoegdheid om een aangifte te herzien. Het Hof van Justitie van de Europese Unie legde deze laatstbedoelde bevoegdheid uit met inachtneming van doel en strekking, namelijk de mogelijkheid van de douaneautoriteiten om een en ander te controleren. Indien een onderzoek aan de goederen zelf nodig is, is herziening van de aangifte na de vrijgave van de goederen niet mogelijk. Indien een dergelijk onderzoek niet nodig is, kan een verzoek om herziening ook na de vrijgave van de goederen in behandeling worden genomen. Vertaald naar de bevoegdheid van de douaneautoriteiten om bewijzen van oorsprong alsnog te aanvaarden, heeft het arrest Overland Footwear Ltd tot gevolg dat aanvaarding na vrijgave van de goederen mogelijk is, mits kan worden vastgesteld dat de bewijzen inderdaad betrekking hebben op de aangegeven goederen. De door de Nederlandse douaneautoriteiten gestelde voorwaarde ziet eraan voorbij dat niet in alle gevallen deze te verrichten verificatie een fysieke controle zal vergen van de goederen.
5.4.
Als op grond van een onderzoek van de bescheiden kan worden vastgesteld dat het certificaat van oorsprong betrekking heeft op de goederen die destijds zijn aangegeven, valt niet in te zien waarom de verlate indiening desondanks alleen kan worden aanvaard als de goederen nog onder douanetoezicht staan. Nu eiseres ter zitting heeft aangeboden stukken over te leggen om haar stelling te bewijzen dat de bij het verzoek om terugbetaling overgelegde Forms A betrekking hebben op de destijds aangegeven goederen, zal de rechtbank het onderzoek daartoe heropenen.
5.5.
De rechtbank passeert de stelling van verweerder dat het verzoek om terugbetaling reeds niet voor toewijzing in aanmerking komt nu de rechten conform de aangiften zijn geboekt en uit niets blijkt dat de betaalde rechten op het moment van betaling niet wettelijk verschuldigd waren. Dat rechten enkel op basis van bewijsregels rechtmatig zijn geheven kan niet tot gevolg hebben dat zij wettelijk verschuldigd zijn als achteraf blijkt dat een preferentieel tarief van toepassing is (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 27 september 2001,
C-253/99 (Bacardi GmbH).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • stelt eiseres in de gelegenheid om binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank en aan verweerder stukken te doen toekomen waaruit blijkt dat de bij het verzoek om terugbetaling overgelegde Forms A betrekking hebben op de destijds aangegeven goederen waar het verzoek om terugbetaling op ziet;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na ontvangst van die stukken daarop te reageren en die reactie aan de rechtbank en aan de gemachtigde toe te zenden;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A. van Dongen en
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak.