ECLI:NL:RBNHO:2013:13817

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
2328325 WM VERZ 13-1932
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanctie wegens niet tijdig beslissen op beroep in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft [naam] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de officier van justitie op een beroep dat was ingediend in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De behandeling vond plaats op 1 oktober 2013, waarbij mr. W.R. ter Horst voor het Openbaar Ministerie en mr. H.P. Olthof voor verzoeker aanwezig waren. De kantonrechter heeft op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan.

De procedure begon met een inleidende sanctiebeschikking die op 6 november 2012 aan [naam] was verzonden. Tegen deze beschikking heeft [naam] op 29 november 2012 beroep ingesteld. De officier van justitie werd op 10 april 2013 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het beroep. Ondanks deze ingebrekestelling heeft de officier van justitie geen beslissing genomen. Dit leidde tot een tweede ingebrekestelling op 24 mei 2013, maar ook hierop volgde geen actie van de officier.

De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 16 weken had beslist op het beroep, en dat de mogelijkheid om deze termijn met maximaal 10 weken te verlengen niet was benut. De rechter bepaalde dat de officier van justitie alsnog binnen twee weken na de uitspraak moest beslissen, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 5.000.

Daarnaast stelde de kantonrechter vast dat de officier van justitie een dwangsom had verbeurd van € 1.260, die aan [naam] moest worden betaald. Ook werd de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [naam], die op € 236 werden begroot. Deze kosten worden vergoed door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie kanton – locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 2328325 / WM VERZ 13-1932
datum uitspraak: 8 oktober 2013

UITSPRAAKVAN DE KANTONRECHTER

in de zaak van

[betrokkene]

te [plaats]
verzoeker
hierna te noemen [naam]
gemachtigde mr. H.P. Olthof

De procedure

[naam] heeft beroep ingesteld tegen:
  • het niet tijdig beslissen door de officier van justitie op een door betrokkene ingesteld beroep in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv);
  • het niet tijdig, dan wel afwijzend beslissen op een verzoek van betrokkene tot vaststelling van een dwangsom zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 1 oktober 2013.
Verschenen zijn voor het Openbaar Ministerie mr. W.R. ter Horst en voor verzoeker mr. H.P. Olthof.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.

Overwegingen

Aan [naam] is op 6 november 2012 een inleidende sanctiebeschikking verzonden in het kader van de Wahv. Daartegen is door [naam] op 29 november 2012 beroep ingesteld bij de officier van justitie. Op 10 april 2013 is de officier van justitie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het beroep. Daarop is nog steeds niet beslist op het beroep. De officier van justitie heeft geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 4:18 Awb voor wat betreft verschuldigdheid en de hoogte van de daarin bedoelde dwangsom. Op 24 mei 2013 is de officier van justitie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig toepassing geven aan het bepaalde in artikel 18 Awb. Ook daaraan heeft de officier van justitie nog steeds niet voldaan.
Het beroep strekt tot het alsnog verkrijgen van een beslissing in beroep, alsmede tot het vaststellen van de verschuldigdheid en hoogte van een reeds verbeurde dwangsom door de kantonrechter.
Daarover wordt als volgt geoordeeld.
Volgens artikel 7.24 lid 1 Awb had de officier van justitie binnen 16 weken na instelling van het beroep daarop moeten beslissen. Volgens lid 4 van laatstgenoemd wetsartikel mocht de officier deze beslissing voor ten hoogste 10 weken verdagen. Vast is komen te staan dat de officier van justitie daaraan niet heeft voldaan.
Daaruit volgt, dat ten onrechte inderdaad niet tijdig is beslist op het beroep. Daarom zal de kantonrechter bepalen dat de officier van justitie alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak op dat beroep moet beslissen, op straffe van verbeurte van een hierna te bepalen dwangsom.
Daaruit volgt (verder), dat door de officier van justitie een dwangsom, zoals bedoeld in artikel 4:17 Awb heeft verbeurd en dat de officier van justitie overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:18 Awb de verschuldigdheid en hoogte van deze dwangsom had moeten vaststellen. Dat is ten onrechte niet gebeurd, zodat de kantonrechter daarin zal moeten voorzien.
Er bestaat aanleiding om de officier van justitie te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van deze zaak in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden die kosten begroot op € 236,-- (2 punten, wegingsfactor zeer licht), wegens kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden door de Staat der Nederlanden vergoed.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat de officier van justitie binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog beslist op het door [naam] ingestelde beroep, op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag dat de officier van justitie in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 5.000,--;
  • stelt de hoogte van de door de officier van justitie verbeurde dwangsom vast op € 1.260,--  en bepaalt dat de officier van justitie dit bedrag aan [naam] moet voldoen;
  • de officier van justitie wordt veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 236,-- ;
  • verstaat dat deze kosten worden vergoed door de Staat der Nederlanden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.