In deze zaak heeft [naam] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de officier van justitie op een beroep dat was ingediend in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De behandeling vond plaats op 1 oktober 2013, waarbij mr. W.R. ter Horst voor het Openbaar Ministerie en mr. H.P. Olthof voor verzoeker aanwezig waren. De kantonrechter heeft op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan.
De procedure begon met een inleidende sanctiebeschikking die op 6 november 2012 aan [naam] was verzonden. Tegen deze beschikking heeft [naam] op 29 november 2012 beroep ingesteld. De officier van justitie werd op 10 april 2013 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het beroep. Ondanks deze ingebrekestelling heeft de officier van justitie geen beslissing genomen. Dit leidde tot een tweede ingebrekestelling op 24 mei 2013, maar ook hierop volgde geen actie van de officier.
De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 16 weken had beslist op het beroep, en dat de mogelijkheid om deze termijn met maximaal 10 weken te verlengen niet was benut. De rechter bepaalde dat de officier van justitie alsnog binnen twee weken na de uitspraak moest beslissen, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 5.000.
Daarnaast stelde de kantonrechter vast dat de officier van justitie een dwangsom had verbeurd van € 1.260, die aan [naam] moest worden betaald. Ook werd de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [naam], die op € 236 werden begroot. Deze kosten worden vergoed door de Staat der Nederlanden.