ECLI:NL:RBNHO:2013:13572

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
C/15/208245 / FA RK 13-3885 en C/15/208241 / FA RK 13/1141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van gezag en voorlopige voogdij over minderjarigen na ernstige beschuldigingen tegen de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de moeder te schorsen in haar gezag, omdat er ernstige beschuldigingen van seksueel misbruik door de moeder aan het adres van de minderjarige [roepnaam 2] zijn gedaan. De moeder heeft aangegeven dat zij geen contact meer wil met de vader en niet langer belast wil zijn met het gezag over de kinderen. De minderjarigen verblijven momenteel bij de vader, wat heeft geleid tot een gezagsvacuüm, aangezien de vader niet met het gezag is belast.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er feiten zijn die kunnen leiden tot ontzetting of ontheffing van de moeder in haar gezag, en dat het dringend noodzakelijk is om in te grijpen. Op basis van artikel 1:272 BW heeft de kinderrechter besloten om de moeder te schorsen in de uitoefening van het gezag en de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen. De maatregel is vastgesteld voor een periode van 12 weken, waarna er een onderzoek zal plaatsvinden door de Raad, die een advies zal uitbrengen over de wenselijke gezagsvoorziening.

De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door de betrokken partijen worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam binnen een termijn van drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
voorlopige voogdij op grond van artikel 1:272 BW
ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: C/15/208245 / FA RK 13-3885 (voorlopige voogdij)
C/15/208241 / FA RK 13-1141 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
beschikking van de kinderrechter van 19 november 2013
naar aanleiding van een verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: de Raad,
strekkende tot voorlopige voogdij over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
roepnaam [roepnaam 1],
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
roepnaam [roepnaam 2],
beiden verblijvende bij de vader,
kinderen van
[de moeder], wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
-- en --
[de vader], wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de moeder.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad, ingekomen op 4 november 2013;
- het herstelverzoek van de Raad, ingekomen op 27 november 2013.
1.2
Behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting met gesloten deuren van 19 november 2013.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder;
- de vader;
- de Raad, vertegenwoordigd door de heer [medewerker raad];
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker 1] en mevrouw [medewerker 2].
1.3
De minderjarigen [roepnaam 1] en [roepnaam 2] zijn in raadkamer gehoord.

2.Verzoek

2.1
De Raad heeft primair verzocht om de moeder te schorsen in het gezag over de beide minderjarigen en de Stichting te belasten met de voorlopige voogdij over hen.
2.2
Subsidiair heeft de Raad verzocht [roepnaam 2] onder toezicht te stellen en machtiging te verlenen hem uit huis te plaatsen bij de vader, beiden voor de duur van een jaar.
2.3
Aanvankelijk is abusievelijk het verzoek gedaan om over [roepnaam 1] een ondertoezichtstelling uit te spreken en machtiging te verlenen hem uit huis te plaatsen. Ter zitting is naar voren gekomen dat dit verzoek op een fout berustte. In het herstelverzoek van 26 november 2013 is bevestigd dat dit verzoek ten aanzien van [roepnaam 2] wordt gedaan en ten aanzien van [roepnaam 1] wordt ingetrokken

3.Beoordeling

2.1
Ter zitting is naar voren gekomen dat de Raad op 15 november 2013 aangifte tegen de moeder heeft gedaan van seksueel misbruik van [roepnaam 2].
2.2
De moeder heeft aangegeven dat zij met rust gelaten wil worden en niet langer belast wenst te zijn met het gezag over de minderjarigen. Zij wil geen contact meer met de vader over zaken die de kinderen aangaan.
2.3
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat de minderjarigen op dit moment bij de vader verblijven. [roepnaam 1] verblijft al sinds 2009 bij de vader, en [roepnaam 2] verblijft bij de vader sinds mei 2013, toen hij te kennen heeft gegeven dat de moeder hem seksueel misbruikt heeft. Nu de vader niet is belast met het gezag over de minderjarigen, en de moeder geen contact met hem wil hebben, is er sprake van een gezagsvacuüm waarin voorzien dient te worden.
2.4
Op grond van artikel 1:272 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een ouder worden geschorst in de uitoefening van het gezag over een kind en kan de voorlopige voogdij worden uitgesproken op grond van feiten die tot ontheffing of ontzetting van de ouder kunnen leiden, zoals verwoord in artikel 1:269 BW.
2.5
Op grond van de verstrekte informatie is gebleken van feiten die kunnen leiden tot ontzetting of ontheffing van de met het gezag belaste moeder over voornoemde minderjarigen. Nu tevens is gebleken dat dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, zal de kinderrechter de moeder schorsen in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen en de in het verzoekschrift genoemde Stichting belasten met de voorlopige voogdij over hen.
2.6
De kinderrechter zal vaststellen dat genoemde Stichting het volledige gezag zal uitoefenen over de minderjarigen wat betreft hun persoon en vermogen.
2.7
De vervaltermijn van de maatregel zal worden vastgesteld op 12 weken. Namens de Raad is aangegeven dat er onderzoek gedaan zal worden, waarna er een advies zal worden uitgebracht met betrekking tot de wenselijke gezagsvoorziening.

3.Beslissing

De kinderrechter:
3.1
Schorst de moeder in de uitoefening van het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
3.2
Belast Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam met de voorlopige voogdij over de minderjarigen:
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
met ingang van 19 november 2013.
3.3
Deze maatregel blijft van kracht totdat bij gewijsde is beslist op een nog in te dienen verzoek tot ontzetting of (gedwongen) ontheffing.
3.4
Stelt vast dat genoemde Stichting het volledige gezag zal uitoefenen over de minderjarigen wat betreft hun persoon en vermogen.
3.5
Bepaalt dat de maatregel na verloop van 12 weken na de dag van de beschikking vervalt, tenzij voor het einde van deze termijn om een voorziening in het gezag over de minderjarigen is verzocht.
3.6
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Mateman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.