In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr.drs. M.A.M. Karsten, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 januari 2013 in te trekken. Dit besluit was genomen omdat eiser de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser had in de periode van 1 januari 2013 tot 30 mei 2013 zowel geregistreerde als niet-geregistreerde auto’s op zijn naam gehad en deze geëxporteerd naar landen in Afrika. Tevens had hij in deze periode inkomsten, maar hij had ervoor gekozen deze niet primair te besteden aan zijn eerste levensbehoeften, zoals huur en ziektekostenverzekering. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissing van verweerder niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen. Eiser had inmiddels een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend, maar dit had geen invloed op de uitspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, maar voor het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.