ECLI:NL:RBNHO:2013:13119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
c/14/149824/ HA RK 13-106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2013 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. W.A. Swildens. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoeker] op 1 november 2013, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend. De wrakingskamer constateerde dat er een periode van 26 dagen lag tussen de comparitie van partijen op 4 oktober 2013 en de indiening van het wrakingsverzoek. Dit was in strijd met artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat vereist dat een verzoek tot wraking zo snel mogelijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden moet worden ingediend.

De wrakingskamer overwoog dat [verzoeker] tijdens de comparitie van partijen geen melding had gemaakt van zijn voornemen om de kantonrechter te wraken, ondanks dat hij zich had laten bijstaan door een gemachtigde. De wrakingskamer vond het niet voldoende dat [verzoeker] geen professionele rechtshulp had ingeschakeld, aangezien zijn gemachtigde in staat was gebleken om de bezwaren op papier te zetten. De wrakingskamer concludeerde dat [verzoeker] niet had uitgelegd waarom het verzoek pas 26 dagen na de comparitie was ingediend, en dat hij ook niet ter zitting was verschenen om deze uitleg te geven.

Als gevolg hiervan verklaarde de rechtbank [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De behandeling van de onderliggende zaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. L.J. Saarloos, en de leden van de wrakingskamer, mr. H.E.C. de Wit en mr. H.A. van den Berg, in aanwezigheid van griffier mr. W.Th. Delleman. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Wrakingskamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer: c/14/149824/ HA RK 13-106 WD
Datum: 18 december 2013
BESLISSINGop het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ingediend door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: [gemachtigde].
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. W.A. Swildens,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.PROCESVERLOOP

[verzoeker] heeft bij verzoekschrift dat op 1 november 2013 is ingekomen bij deze rechtbank de wraking verzocht van de kantonrechter als behandelend rechter in de bij de locatie Hoorn van de sectie kanton van deze rechtbank aanhangige procedure met als rolnummer 2096068 CV EXPL 13-1668, tussen [verzoeker] als gedaagde partij en [wederpartij] te [woonplaats 2] als eisende partij.
Nadat de kantonrechter de secretaris van de wrakingskamer had laten weten niet in het verzoek te berusten, is een zitting van de wrakingskamer bepaald op 4 december 2013.
De kantonrechter heeft voorafgaand aan de zitting bij brief van 11 november 2013 schriftelijk op het verzoek gereageerd. Deze reactie is bij (oproep)brief van 18 november 2013 aan [verzoeker] toegezonden.
Bij brief van 2 december 2013, bij de rechtbank binnengekomen op 4 december 2013, heeft [verzoeker] meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 4 december 2013, waarbij de kantonrechter is verschenen en door de wrakingskamer is gehoord. [verzoeker] is niet ter zitting verschenen. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft de voorzitter van de wrakingskamer bepaald dat 18 december 2013 op het verzoek zal worden beslist.

2.DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK

2.1.
In het feit dat [verzoeker] niet is verschenen, heeft de wrakingskamer geen aanleiding gezien om over te gaan tot uitstel van de mondelinge behandeling. Om uitstel is niet verzocht en daartoe bestaat bij [verzoeker] geen behoefte, blijkens de inhoud van de brief van 2 december 2013.
2.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd.
Uit het verloop van de rolzitting van 17 juni 2013 en de comparitie van partijen van 4 oktober 2013 heeft [verzoeker] de indruk gekregen dat bij de kantonrechter sprake is van vooringenomenheid.
2.3.
De wrakingskamer overweegt het volgende. Ingevolge lid 1 van artikel 37 Rv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waar het verzoek betrekking op heeft aan [verzoeker] als verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingskamer constateert dat tussen de comparitie van partijen, gedurende welke de feiten en omstandigheden waar [verzoeker] zijn verzoek op grondt zich zouden hebben voorgedaan, en de indiening van het wrakingverzoek, een periode ligt van bijna een maand (26 dagen). Gelet op het bepaalde in artikel 37 Rv rijst daarmee de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend.
2.4.
Uitgangspunt is dat een verzoeker tot wraking een korte periode mag worden gelaten om het verzoek in te dienen, bijvoorbeeld om zich te beraden op het verzoek of om daarover te overleggen met een rechtsbijstandverlener. Het antwoord op de vraag of [verzoeker] tijdig tot indiening van het wrakingsverzoek is overgegaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
2.5.
In deze zaak acht de wrakingskamer de volgende omstandigheden van belang.
De kantonrechter heeft de comparitie van partijen van 4 oktober 2013 beëindigd en de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 4 november 2013 voor het wijzen van vonnis, welke datum de kantonrechter [verzoeker] en zijn wederpartij heeft aangezegd. Op geen enkele wijze heeft [verzoeker] tijdens of kort na de afloop van de comparitie aangegeven de kantonrechter te zullen wraken, terwijl de gronden voor de wraking zijn gelegen in feiten en omstandigheden die zich ter comparitie en de geruime tijd daaraan voorafgaande rolzitting zouden hebben voorgedaan.
[verzoeker] heeft zich in deze procedure laten bijstaan door een gemachtigde. Hoewel geen sprake is van professionele rechtshulp, is deze gemachtigde – gelet op de geproduceerde processtukken – in staat gebleken de bezwaren goed op papier te zetten. Van inschakeling/ raadpleging van een advocaat/raadsman in verband met deze wrakingsprocedure is niet gebleken.
2.6.
Gelet op voorgaande omstandigheden ligt het op de weg van [verzoeker] om uit te leggen waarom het wrakingsverzoek pas is ingediend 26 dagen na afloop van de comparitie van partijen, en daarmee slechts vier dagen voor de aangezegde vonnisdatum.
Nu [verzoeker] deze uitleg in het verzoekschrift niet heeft gegeven en ook niet ter zitting is verschenen om deze uitleg te geven, dient het verzoek als niet-tijdig ingesteld te worden beschouwd.
2.8.
Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

3.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de kantonrechter;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingverzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van de sectie kanton van de locatie Hoorn van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. H.E.C. de Wit en mr. H.A. van den Berg, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr.
W.Th. Delleman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.