ECLI:NL:RBNHO:2013:13050

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
9 januari 2014
Zaaknummer
15/840081-09 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die eerder door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor drugshandel en witwassen. De officier van justitie had op 7 januari 2013 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 29.530,- zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde verplicht zou worden dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank oordeelde dat het aangetroffen contante geldbedrag van € 29.530,- geen legale herkomst had en dat het dus als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. De rechtbank was gebonden aan het onherroepelijke oordeel van het gerechtshof, dat had vastgesteld dat de veroordeelde het geld had verworven uit misdrijven. De verdediging stelde dat er geen direct verband was tussen het geld en de bewezenverklaarde strafbare feiten, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank besloot dat de wettelijke rente niet werd toegekend, maar dat de daadwerkelijk opgebouwde rente over de inbeslaggenomen gelden moest worden vergoed. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van het bedrag van € 29.530,- vermeerderd met de daadwerkelijk opgebouwde rente vanaf de datum van inbeslagneming. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. De beslissing is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie
Meervoudige kamer
Parketnummer: 15/840081-09 (ontneming)
Uitspraakdatum : 6 augustus 2013
Tegenspraak (ex artikel 279, lid 2 Sv)
Promisvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 7 januari 2013ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum]te Aguata (Nigeria),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Midden Holland - Haarlem PIA,
niet verschenen.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 7 januari 2013 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 29.530,-en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.Het verloop van de procedure

Bij arrest van 17 september 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam Ezeokafor veroordeeld ter zake van, voor zover in dit kader van belang:
feit 1: medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder A van de in de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: witwassen;
feit 3: medeplegen opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder A van de in de Opiumwet gegeven verbod
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2013. Dit betrof een regiezitting.
Ter terechtzitting van 13 februari 2013 zijn gehoord de raadsman van veroordeelde
mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd en termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 25 juni 2013. Daarbij zijn gehoord de raadsman van veroordeelde mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 6 augustus 2013.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag – zijnde het totaal aan inbeslaggenomen contante gelden – vanaf 28 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, thans op 19 juni 2013 berekend op € 3.131,37.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam niet kan worden afgeleid dat veroordeelde het bedrag van € 29.530,- heeft verkregen uit de eveneens bewezenverklaarde drugsdelicten. Elk direct verband tussen het geld en de bewezen verklaarde strafbare feiten ontbreekt immers. De veroordeling voor witwassen leent zich in de visie van de verdediging niet voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Immers, het voorhanden hebben van geld waarvan geen legale herkomst kan worden vastgesteld is niet iets waar veroordeelde per definitie zelf wederrechtelijk verkregen voordeel mee genereert (zie in dit verband onder meer Hoge Raad 19 februari 2013, LJN BY5217).
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Veroordeling
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 september 2012 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, waarbij ten aanzien van hem is bewezenverklaard dat:
1 primair:
hij de periode van 20 september 2009 tot en met 27 september 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen 10.605 gram van een materiaal bevattende cocaïne, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, immers heeft, verdachte en zijn mededaders daartoe tezamen en in vereniging:
- met elkaar telefonisch contact gehad en/of
- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd bij/binnen KLM catering services (KCS), in elk geval op en/of in de omgeving van de luchthaven Schiphol en/of elders in Nederland, (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- voornoemde hoeveelheid cocaïne aan boord gebracht van vlucht KL754 van Bonaire naar Nederland en/
- voornoemde hoeveelheid cocaïne verstopt en in cateringtrolley;
2:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 maart 2010, in Nederland, geldbedragen (tot het totaal van € 29.530) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3 primair:
hij op 13 november 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid cocaïne.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat arrest bewezenverklaarde strafbare feiten.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 10 januari 2013 heeft de verbalisant[verbalisant], financieel rechercheur bij de Koninklijke Marechaussee, District Landelijke- en buitenlandse eenheden, Brigade Recherche, Bureau Financiële Recherche, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
Bij veroordeelde is een contant bedrag aangetroffen van totaal € 29.530. De officier van justitie heeft om hem moverende reden besloten de ontnemingsvordering te beperken tot hiervoor genoemd bedrag dat, zoals gezegd, contant bij veroordeelde is aangetroffen. De belastingdienst zal zich, aldus de officier van justitie, richten op het verschil tussen dit bedrag en de uitkomst van de kasopstelling.
5.3
De beoordeling
Het gerechtshof heeft in zijn vonnis van 17 september 2012 onder meer en voor zover thans van belang het volgende na een gedetailleerde analyse van de feiten met betrekking tot het aantreffen van € 29.530 aan contant geld en het verweer van veroordeelde dat dat geld uit autohandel afkomstig is geconcludeerd:
Ten aanzien van dit geld heeft de verdachte gesteld dat dit afkomstig zou zijn van een derde, te weten ene [betrokkene], en aan hem ter beschikking is gesteld met het oog op de aankoop van een auto in Nederland door de verdachte voor die [betrokkene]. Overigens dekt deze verklaring niet het gehele bedrag aan aangetroffen contant geld, want volgens de verdachte zou hij van [betrokkene] € 21.000 hebben ontvangen. Bij een latere verklaring heeft de verdachte gezegd dat hij die [betrokkene] twee weken voor zijn aanhouding in Duitsland had ontmoet en bij die gelegenheid het geld had gekregen.
Deze verklaring is weliswaar concreet, maar niet min of meer verifieerbaar, nu de verdachte van deze [betrokkene] geen andere gegevens heeft kunnen verstrekken dan diens naam en het feit dat hij hem in Duitsland zou hebben ontmoet. Desalniettemin heeft het Openbaar Ministerie nog onderzoek verricht naar de naam [betrokkene] in de ter beschikking staande registratiesystemen, maar dit heeft niet tot een positief resultaat geleid.
Daarbij komt, dat het een en ander geen verklaring geeft voor het feit dat onder de verdachte op de dag van de aanhouding een bedrag van € 14.000 in contanten is aangetroffen en in beslag genomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte voor de herkomst van het hier aan de orde zijnde bedrag aan contant geld geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven.
(..)
Al het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het onder de verdachte aangetroffen contante geldbedrag van in totaal € 29.530 een legale herkomst heeft, zodat het niet anders kan dan dat dat geld (on)middellijk van misdrijf afkomstig is. Het hof wordt in dit oordeel nog gesterkt door het feit dat de verdachte, blijkens de overige inhoud van dit arrest, zich ook metterdaad in de ten laste gelegde periode - zij het slechts gedurende kleine delen daarvan - schuldig heeft gemaakt aan misdrijven, die - naar de ervaring leert - in verband kunnen worden gebracht met aanzienlijke geldbedragen.
De rechtbank, oordelend op de vordering tot ontneming, is gebonden aan het onherroepelijke oordeel van het gerechtshof en neemt derhalve als vaststaand aan dat het bedrag van € 29.530,- geen legale herkomst heeft. De rechtbank is van oordeel dat tenminste dit bedrag veroordeelde door middel van of uit de baten van de bij voornoemd arrest van het gerechtshof bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
Het door de verdediging genoemde arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 (LJN BY 2517) heeft naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet het door de verdediging gewenste resultaat, nu veroordeelde – anders dan in genoemd arrest – is veroordeeld voor het verwerven (en voorhanden hebben) van geldbedragen terwijl hij wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Voorts overweegt de rechtbank dat bewezen is verklaard dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van invoer van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze criminele activiteiten veel geld wordt verdiend en de rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen, mede ook gelet op de resultaten van de kasopstelling, dat dit bij veroordeelde anders is.
Vervolgprofijt
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat te vermeerderen met de wettelijke rente over het conservatoir in beslag genomen geldbedrag ad € 29.530,-, vanaf 28 september 2010.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betalingsverplichting zich mede uitstrekt tot wederrechtelijk verkregen voordeel in de vorm van rente en koersstijgingen, welke worden ontvangen op in beslag genomen gelden.
De Hoge Raad heeft bepaald dat voor vergoeding van rente die tijdens het beslag is gekweekt op een inbeslaggenomen geldbedrag slechts plaats is bij teruggave van dat geldbedrag (LJN BL1454 en BX4704). De rechtbank begrijpt deze beslissing aldus dat de eventuele opgebouwde rente niet wordt vergoed voor zover die rente is opgebouwd over (delen van) die inbeslaggenomen gelden die gelet op de opgelegde betalingsverplichting niet worden teruggegeven.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet de wettelijke rente toekennen, maar de daadwerkelijk opgebouwde rente over de inbeslaggenomen gelden. In de wettelijke rente is immers een boete-element verdisconteerd, zodat bij toewijzing daarvan veroordeelde verplicht wordt een extra bedrag te betalen waarvoor de wettelijke grondslag ontbreekt. Het bedrag, dat de veroordeelde ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt verplicht aan de Staat te betalen, zal derhalve worden vermeerderd met de inmiddels (voor zover die bedragen of delen daarvan in beslag zijn genomen) daarover daadwerkelijk opgebouwde rente, te rekenen vanaf de datum van inbeslagneming.
Dit betekent dat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft behaald schat op € 29.530,-, vermeerderd met de inmiddels na dat beslag daarover daadwerkelijk opgebouwde rente tot de dag van de daadwerkelijke ontneming

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 29.530,-vermeerderd met het bedrag aan rente dat conform het hierboven overwogene kan worden aangemerkt als vervolgprofijt.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 29.530,- (zegge: negenentwintigduizendvijfhonderddertig euro),vermeerderd met de daarover daadwerkelijk opgebouwde rente, vanaf de datum van inbeslagneming ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel tot de dag van de daadwerkelijke ontneming.

9.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. E.A. Minderhoud, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.
Mr. Hoendervoogt en mr. Minderhoud zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.