Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De vordering
€ 10.597,-en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor heling. De officier van justitie had op 26 februari 2007 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, maar de rechtbank kon niet vaststellen of de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had genoten, omdat de onderliggende stukken van de strafzaak ontbraken. De rechtbank overwoog dat de overschrijding van de redelijke termijn, die met 66 maanden was overschreden, niet aan de veroordeelde kon worden toegerekend. De rechtbank stelde vast dat de vordering van het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de ontnemingsvordering. De rechtbank concludeerde dat, gezien de ingrijpende gevolgen van de procedure voor de veroordeelde, zoals de beslaglegging op zijn huis, er geen aanleiding was om de officier van justitie de kans te geven om de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren. Uiteindelijk werd de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.