2.3.1.De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van [euro] 3.066,00 bruto per maand.
De man heeft daartegen verweer gevoerd. Hij betwist zowel de door de vrouw gestelde behoefte als zijn draagkracht.
2.3.2.De vrouw heeft haar behoefte gesteld op, afgerond, [euro] 4.000,00 netto per maand en zij heeft ter onderbouwing een behoeftelijst (prod. 3 bij het verweerschrift van de vrouw op zelfstandig verzoek) overgelegd.
De man voert aan dat de vrouw niet behoeftig is, nu zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Er zal pensioenverevening plaatsvinden, waarna partijen een gelijk inkomen zullen hebben. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de man bij brief van 8 november 2013 een door de accountant opgesteld overzicht overgelegd betreffende de verevening/verdeling van de (pre)pensioenen van de man, waaruit volgens de man blijkt dat de vrouw na de pensioenverevening ruimschoots in staat is om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. De man stelt dat de accountant heeft bekeken wat de kosten van de vrouw in een jaar zijn en hij meent dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op grond daarvan maximaal [euro] 1.700,00 netto per maand bedraagt. Volgens de man dient voor het berekenen van de huwelijksgerelateerde behoefte de toepassing van de hof-formule achterwege te blijven, omdat partijen tijdens het huwelijk veel hebben gespaard en weinig hebben uitgegeven.
De vrouw heeft de stelling van de man, dat partijen op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een gelijk inkomen hebben door pensioenverevening, weersproken. Zij betwist dat uitgegaan dient te worden van het door de man overgelegde overzicht van de accountant met betrekking tot de pensioenverevening. De man heeft een versnipperde pensioenopbouw in drie verschillende vormen. Het is nog maar af te wachten wat het resultaat van de verevening zal zijn. Op het moment dat de pensioenverevening een feit is, kan pas worden beoordeeld hoe hoog de inkomens zijn van partijen en of er nog sprake is van behoeftigheid aan de kant van de vrouw. Volgens de vrouw kan voorts geen informatie ontleend worden aan het door de man overgelegde e-mail bericht van 11 oktober 2012 van [medewerker], medewerker pensioenen, ter zake van de pensioenrechten van de vrouw na verevening. De vrouw trekt de inhoud van dit bericht in twijfel en vraagt zich af of het bericht daadwerkelijk afkomstig is van de pensioenuitvoerder. Daar komt bij dat, hoewel de man heeft toegezegd zijn medewerking te verlenen aan de verevening, dat onwaarschijnlijk op de vrouw overkomt, aangezien de man tot op heden nergens zijn medewerking aan heeft verleend. Indien de rechtbank van de door de man aangeleverde gegevens uitgaat, dan heeft de man des te meer belang om geen medewerking te verlenen aan pensioenverevening, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.3.Nu de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, heeft nagelaten om de posten als genoemd op de door haar overgelegde behoeftelijst te onderbouwen met stukken, zal de rechtbank voorbijgaan aan de stelling van de vrouw dat haar behoefte op grond van deze lijst [euro] 4.000,00 netto per maand bedraagt.
De man betoogt dat de behoefte van de vrouw op basis van de berekening van de accountant maximaal [euro] 1.700,00 netto per maand bedraagt. Hij heeft evenwel nagelaten om deze berekening in het geding te brengen. De vrouw heeft de door de man gestelde behoefte betwist en bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de man om de berekening van de accountant alsnog in te dienen. De rechtbank overweegt dat de man voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn stelling met stukken te onderbouwen, zodat zijn verzoek om de berekening alsnog in het geding te brengen reeds om die reden zal worden afgewezen, nog daargelaten dat met het overleggen van de berekening van de accountant geen onderbouwing zal zijn gegeven van de in de berekening opgenomen posten. Dit betekent dat de rechtbank ook aan de stelling van de man, dat de behoefte van de vrouw [euro] 1.700,00 netto per maand bedraagt, voorbijgaat wegens gebrek aan onderbouwing.
Gelet op het vorenstaande en op de omstandigheid dat partijen het erover eens zijn dat het netto gezinsinkomen tijdens het huwelijk [euro] 3.427,00 netto per maand bedroeg, ziet de rechtbank aanleiding om de hof-formule toe te passen, waarbij de huwelijksgerelateerde behoefte wordt gesteld op 60% van het netto gezinsinkomen. De stelling van de man dat partijen tijdens het huwelijk veel hebben gespaard en weinig hebben uitgegeven, zodat toepassing van deze formule achterwege dient te blijven, leidt niet tot een ander oordeel, nu de man ook deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Op basis van de hof-formule bedraagt de behoefte van de vrouw [euro] 2.055,00 netto per maand.
Bezien dient te worden in hoeverre de vrouw in staat is om zelfstandig in deze behoefte te voorzien, en of er derhalve nog sprake is van behoeftigheid.
De man meent dat na de pensioenverevening geen sprake meer is van aanvullende behoefte zijdens de vrouw. Hij verwijst in dat verband naar het e-mail bericht van 11 oktober 2012 van [medewerker], medewerker pensioenen van het loodswezen, alsmede naar het eerder genoemde door de accountant opgestelde overzicht dat als bijlage bij zijn brief van 8 november 2013 is gevoegd. De man stelt dat uit de basisregeling van Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen (BPL) tot 1 januari 2017 een bedrag van [euro] 14.355,00 (basis) + [euro] 337,00 (30% regeling) = [euro] 14.592,00 bruto per jaar aan de vrouw toekomt. Dit bedrag heeft hij ontleend aan het e-mail bericht van 11 oktober 2012 van [medewerker], in welk bericht daarnaast nog een aan de vrouw toekomend bedrag van [euro] 617,00 bruto per jaar (30% regeling) wordt genoemd. Anders dan voor de vrouw, bestaat voor de rechtbank geen reden om de juistheid van het e-mail bericht in twijfel te trekken, nu dit is verzonden vanaf een e-mail adres behorend bij het loodswezen. Bovendien is de accountant in het door hem naderhand opgestelde overzicht van dezelfde bedragen uitgegaan, nadat hij contact heeft gehad met de pensioenuitvoerder van de man. Voorts staat in het overzicht van de accountant nog een functioneel leeftijdspensioen van BPL genoemd van de man van [euro] 38.810,00 bruto per jaar en een Koopvaardijpensioen van [euro] 4.759,00 bruto per jaar, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de helft aan de vrouw toekomt. Volgens de accountant komt, tot de datum waarop de man de leeftijd van 65 jaar bereikt, aan de vrouw een totaalbedrag van [euro] 37.094,00 bruto per jaar van de pensioenen van de man toe. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de door de accountant in het overzicht opgenomen pensioenbedragen (zowel vóór als na 65 jaar), omdat deze overeenkomen met de bedragen die vermeld zijn op de door de man overgelegde pensioenoverzichten 2012 (BPL en Koopvaardij), en de wettelijke regeling ter zake van verevening inhoudt dat bij een echtscheiding de gewezen echtgenoot recht heeft op de helft van het pensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Na verwerking van de heffingskortingen, de inkomstenbelasting en de ZVW bijdrage, resteert er volgens de accountant tot het moment dat de man de leeftijd van 65 jaar bereikt een besteedbaar inkomen voor de vrouw van [euro] 2.015,00 per maand.
Nu de berekende behoefte van de vrouw nagenoeg met dit bedrag overeenkomt, is geen sprake van behoeftigheid bij de vrouw, en ziet de rechtbank geen aanleiding om voor die periode een door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud te bepalen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om voor de periode nadat de man 65 jaar is geworden een door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud te bepalen. Hoewel het inkomen van partijen uit pensioen vanaf dat moment aanzienlijk afneemt, ontvangen partijen te zijner tijd een AOW-uitkering, die maakt dat het besteedbaar inkomen van de vrouw alsnog [euro] 2.048,00 per maand bedraagt.
Ten slotte volgt de rechtbank de vrouw niet in haar stelling, dat met de pensioenverevening thans geen rekening gehouden kan worden nu de resultaten van de pensioenverevening pas bekend zijn na de inschrijving van de echtscheiding. Daartoe overweegt de rechtbank dat de exacte datum van echtscheiding weliswaar niet bekend is, maar dat het verstrijken van enkele maanden een minimaal verschil in de uiteindelijke pensioenbedragen zal opleveren, temeer omdat de man reeds met prepensioen is en feitelijk nauwelijks nog pensioen opbouwt. Nu de man ter zitting herhaaldelijk heeft benadrukt dat hij geen belang heeft bij uitstel van de pensioenverevening en dat het ook zijn wens is dat de echtscheiding, en daarmee de pensioenverevening, op voorspoedig wijze wordt afgewikkeld, gaat de rechtbank ervan uit dat de man direct na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zijn medewerking aan de pensioenverevening verleent en - conform zijn toezegging - op de kortst mogelijke termijn voor inzending van het ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding voorgeschreven formulier zorgdraagt.
2.3.4.Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de beoordeling van de standpunten van partijen betreffende de draagkracht van de man achterwege kan blijven, en dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud vast te stellen, zal afwijzen.