ECLI:NL:RBNHO:2013:13006

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
15/973006-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk vervoeren van 270 kilogram hasj met verwerping bewijsverweer en straftoemeting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 270 kilogram hasj. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen met betrekking tot een zeilboot, waaronder het aanschaffen, registreren en voorbereiden voor transport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zittingen op 26 november, 29 november en 2 december 2013 zijn de feiten besproken, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op 20 december 2012 te Wezep samen met een medeverdachte opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram hasjiesj. De rechtbank heeft het bewijsverweer van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de dozen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder het volgen van begeleiding door de GGZ reclassering Tactus te Zwolle. De rechtbank heeft ook de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/973006-12
Uitspraakdatum: 16 december 2013
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 november 2013, 29 november 2013 en 2 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. J.J. Beliën en A.J. van Dooren (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. De Klerk, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank ter terechtzitting van 29 november 2013 toegestane vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1 (zaaksdossier E02)
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Wezep, gemeente Oldebroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3 (zaaksdossier E04)
hij op of omstreeks 1 januari 2012 tot en met 20 december 2012 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of hasj-olie, zijnde cocaïne en/of hasj-olie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s),toen en daar opzettelijk:
- een (zeil)boot, genaamd [zijlschip], aangeschaft, en/of
- een (zeil)boot,genaamd [zijlschip], op naam van [verdachte] gezet en/of
laten zetten, en/of
- een (zeil)boot, genaamd [zijlschip], geprepareerd en/of klaar (laten)
maken/gemaakt voor een transport, en/of
- ( meermalen) aanwezig geweest op de (zeil)boot genaamd de [zijlschip], en/of
- bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)boot genaamd de [zijlschip], en/of
- informatie verzameld op internet over mogelijke vaarroutes, en/of
- een Internationaal Certificaat Pleziervaartuigen op naam van [verdachte]
aangevraagd, en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een)
bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer
(mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s),
afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of
ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering,
betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid
hasj-olie en/of cocaïne.
Feit 4 (zaaksdossier E01)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 te Kwintsheul en/of Balkbrug en/of Rotterdam en/of Enschede en/of Breskens en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje en/of Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een Zeiljacht [zijlschip] (met registratienummer [registratienummer]) en/of een [zijlschip 2] ([registratienummer]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) schip/schepen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het als feit 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de als feit 1 en feit 4 ten laste gelegde gedragingen.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 3 en feit 4 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Feit 3 (voorbereidingshandelingen)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de onder feit 3 omschreven gedragingen – voor zover al door verdachte begaan – waren gericht op het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of hasj-olie. Redengevend acht de rechtbank in dit verband onder meer dat het zeiljacht [zijlschip] (hierna: [zijlschip]) blijkens e-mailverkeer tussen [getuige 1] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) al in juli 2012 te koop stond, dat [medeverdachte 1] [zijlschip] blijkens de verklaring van [getuige 2] al in juni/juli 2012 aan ene [getuige 3] zou hebben verkocht als deze na een proefvaart in de koop zou hebben bewilligd en dat [zijlschip] – zoals [getuige 4] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank heeft verklaard – de minst ideale boot is om vracht mee te vervoeren. Bij deze stand van zaken zal een vrijspraak dienen te volgen.
Feit 4 (medeplegen van witwassen van twee schepen)
Uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 19 juli 2011 een zeilschip [zijlschip] (met registratienummer [registratienummer]), hierna [zijlschip], voor een bedrag van € 65.000,- heeft gekocht van [getuige 2], dat dit bedrag in verschillende termijnen en grotendeels, te weten voor een bedrag van in totaal € 49.000,-, per bank is voldaan en voor het overige (€ 16.000,-) contant is betaald. Voorts volgt uit het dossier dat [zijlschip] bij aankoop op naam is gesteld van verdachte, die ook bij het aanvragen van een internationaal certificaat pleziervaartuigen als eigenaar is opgegeven. Voorts heeft [medeverdachte 1] in het najaar van 2012 voor een bedrag van € 36.652,- een boot van het merk [zijlschip 2] en voorzien van bootregistratienummer [registratienummer] (hierna: de [zijlschip 2]) gekocht. Voornoemd bedrag is in gedeelten en contant voldaan en ook deze boot is bij aankoop op naam gesteld van verdachte.
Ten aanzien van de betalingen die in het kader van de aanschaf van het zeilschip per bank zijn voldaan volgt uit het dossier dat deze door of door tussenkomst van [medeverdachte 2] zijn gedaan. [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 22 oktober 2013 verklaard dat hij in het kader van de aanschaf van voornoemd zeilschip € 49.000,- heeft geleend van een niet nader te noemen persoon en dat hij – kort gezegd – wist noch behoorde te weten dat het geleende geld van enig misdrijf afkomstig was. [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat hij aan degene van wie hij het geld heeft geleend uitdrukkelijk heeft gevraagd of het geld niet van misdrijf afkomstig was en geen zwart geld betrof. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boten slechts op zijn naam heeft gezet, omdat [medeverdachte 1] vanwege eerdere veroordelingen geen verzekeringen voor door hem aan te schaffen goederen kon afsluiten en dat hij niets van doen heeft gehad met de betalingen daarvan. Hij weet niet waar [medeverdachte 1] het geld vandaan heeft gehaald voor aanschaf van de boten, hij heeft daar ook niet naar gevraagd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opmerkelijk is dat [medeverdachte 2] ervoor heeft gekozen om steeds bedragen over te maken die qua hoogte onder de verplichte meldgrens bleven en bovendien twee betalingen heeft laten lopen via rekeningen van bekende derden. Wat hiervan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank valt daaruit niet zonder meer af te leiden dat het om geld gaat, dat van enig misdrijf afkomstig is. Dat de betalingen in termijnen geschiedden is niet in strijd met de bepalingen in het koopcontract, die weliswaar inhouden, dat het grootste deel van de koopsom op 15 augustus 2011 ontvangen diende te zijn maar overigens termijnbetalingen toestonden tot de algehele ontvangst van de koopprijs op 15 november 2011. Daarnaar gevraagd heeft de verkoper van [zijlschip] de wijze van betaling weliswaar ongebruikelijk genoemd, maar overigens een manier die te verklaren was door het feit dat het een – vanwege zijn eigenschappen – moeilijk te verkopen schip betrof.
Voor het geval het geld dat door middel van bancaire overmakingen dan wel stortingen is betaald wel van misdrijf afkomstig was, kan op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden niet geconcludeerd worden, dat [medeverdachte 1] daarvan weet heeft gehad of had moeten hebben en al helemaal niet dat verdachte daarvan op de hoogte was, dan wel had moeten zijn. Verdachte’s verklaring dat hij niet naar de herkomst van het geld heeft gevraagd leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de contante betalingen met een totaalbedrag van € 16.000,- die [medeverdachte 1] in het kader van de aanschaf van [zijlschip] heeft gedaan en het bedrag van in totaal € 36.652,-, dat [medeverdachte 1] contant heeft betaald voor de aanschaf van de [zijlschip 2] stelt de rechtbank voorop dat niet concreet blijkt van aanwijzingen dat deze door het openbaar ministerie als onverklaarbaar aangeduide contante uitgaven zijn bekostigd met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is.
[medeverdachte 1] heeft in dit verband verklaard dat hij de contante bedragen voor de aanschaf van de [zijlschip 2] en [zijlschip] heeft betaald met eigen geld. Hij heeft uitgelegd dat hij op zijn 14e is gaan werken en in 1984 een bedrag van 50.000 gulden op de bank had staan. [medeverdachte 1] brengt dat gespaarde geld in verband met het bedrijf voor de inbouw zonnedaken dat hij indertijd had, en noemt het zijn beginkapitaal waaruit hij in de loop der jaren wat investeringen heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij gebreke van direct bewijs voor de “criminele herkomst” van de contante geldbedragen, de hoogte van deze bedragen en gelet op de duidelijke, consistente en min of meer verifieerbare stellingen van [medeverdachte 1] ten aanzien van de herkomst van dit geld, de verklaring van [medeverdachte 1] niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de twee boten op naam van verdachte zijn gesteld maakt dit mede gelet op de daarvoor gegeven redenen niet anders.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de uitgaven van [medeverdachte 1] voor de aanschaf van twee schepen in de ten laste gelegde periode diens op legale wijze verkregen vermogen niet te boven gingen, is naar het oordeel van de rechtbank ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte als feit 4 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het als feit 1 ten laste gelegde op grond van het volgende.
Op 20 december 2012 omstreeks 18.15 uur te Wezep is de Volkswagen Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken 1], door de politie staande gehouden en aan een controle onderworpen. [2] In de laadruimte van voornoemd voertuig werd een hoeveelheid van – naar later bleek – in totaal 269,88 kilogram hasjiesj netto in dozen, in een koffer en in tassen aangetroffen. [3] De bestuurder van voornoemd voertuig (medeverdachte [medeverdachte 1]) en de bijrijder (verdachte) zijn aangehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 december 2012 samen met [medeverdachte 1] naar de plek is gegaan waar de dozen stonden, dat hij samen met [medeverdachte 1] de dozen in de Caddy heeft geladen, dat hij daarna bij [medeverdachte 1] is ingestapt en dat zij vervolgens samen zijn weggereden. Daarbij heeft [medeverdachte 1] hem verteld dat er hasj in de dozen zat. [4]
3.5. Bewijsverweer
Het standpunt van de raadsman – dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het als feit 1 ten laste gelegde feit, nu verdachte niet wist dat er hasjiesj in de dozen zat en derhalve geen opzet heeft gehad op het vervoeren van drugs – vindt zijn weerlegging in de hiervoor onder 3.4. weergegeven inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het als feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (zaaksdossier E02)
hij op 20 december 2012 te Wezep (gemeente Oldebroek), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram hasjiesj.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met betrekking tot de bewezen te verklaren feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis in voorwaardelijke vorm onder oplegging van de algemene voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft voorts de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met zijn medeverdachte opzettelijk vervoeren van ongeveer 270 kilogram hasjiesj. Gelet op deze aanzienlijke hoeveelheid moet deze hasjiesj bestemd zijn geweest voor de handel en dus verdere verspreiding. Hasjiesj bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het aanwezig hebben, bewerken en verwerken van hasjiesj zijn economisch illegale activiteiten waarmee op een gemakkelijke wijze aanzienlijke “zwarte” winsten kunnen worden geboekt.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen ernstig aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, eerder wegens soortgelijke feiten in Nederland is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 21 februari 2013, zoals opgesteld door T. Rijbroek, reclasseringswerker. Hoewel dit rapport is opgesteld ten behoeve van de raadkamer gevangenhouding, kunnen de bevindingen van de rapporteur ook nu nog, weliswaar met enige terughoudendheid, gehanteerd worden. Het rapport houdt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – in dat uit het verleden van betrokkene en zijn verklaring omtrent het huidige delict enige zorgen voortvloeien. Betrokkene was bereid een detentie te riskeren voor een vriend, terwijl zijn gezin financieel van hem afhankelijk is. De keuzes die betrokkene in het kader van het plegen van onderhavig delict heeft gemaakt duiden wat de reclassering betreft op de aanwezigheid van herhalingsrisico. In dat verband wordt het wenselijk geacht dat het toezicht op betrokkene gecontinueerd wordt en dat de hulpverlening – ten opzichte van de hulpverlening die hij reeds ontvangt in het kader van zijn vrijwillige aanmelding bij Tactus Verslavingszorg te Zwolle – geïntensiveerd wordt. Het toezicht moet niet alleen gericht zijn op het middelengebruik, maar ook op de financiële situatie en impulscontrole.
Geadviseerd wordt dat verdachte zijn ambulante begeleiding bij Tactus Verslavingszorg voortzet en dat hij daarbij de Cognitieve vaardigheidstraining en/of Leefstijltraining (kort) volgt. Overigens heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangegeven dat de medewerker die verdachte thans vanuit de reclassering begeleidt, hem telefonisch heeft laten weten dat de begeleiding van verdachte goed verloopt en dat verdachte zich aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden houdt. Verdachte is inmiddels aangemeld bij de verslavingszorg, tevens voor gedragsinterventie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door GGZ reclassering Tactus te Zwolle noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voor oplegging van een voorwaardelijke geldboete, zoals gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank – gelet op het feit waarvoor zij verdachte veroordeelt – geen grond.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
3 en 11 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte als feit 3 en feit 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde gedraging heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEHONDERD ZEVENTIG (270) DAGEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZEVEN EN NEGENTIG (97) DAGEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens GGZ reclassering Tactus te Zwolle, ook als zulks inhoudt:
het zich houden aan een meldingsgebod;
het voortzetten van zijn ambulante begeleiding bij Tactus Verslavingszorg;
het volgen van de cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en/of het volgen van de Leefstijltraining (kort);
geeft opdracht aan GGZ reclassering Tactus te Zwolle om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit nodig oordeelt;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. H.M. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2013.
mr. H.M. Molenaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1] d.d. 20 december 2012 (ZD E02, dossierpagina’s 36 t/m 38).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0039 t/m 0040) in combinatie met het proces-verbaal forensische opsporing (ZD E02, dossierpagina’s 0041 t/m 0042) en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 maart 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0045 t/m 0046).
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.