ECLI:NL:RBNHO:2013:13005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2013
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
16/710222-09
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van invoer van 270 kilogram hasj en bezit van vals reisdocument

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van 270 kilogram hasj en het bezit van een vals Grieks identiteitsbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft op 20 december 2012 in Wezep en Kwintsheul samen met anderen opzettelijk hasj vervoerd en aanwezig gehad. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder het witwassen van geld en schepen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat deze feiten waren gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er verschillende in beslag genomen goederen onttrokken aan het verkeer en zijn andere goederen teruggegeven aan de rechthebbenden. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte opgelegd, omdat hij zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten na zijn eerdere veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/973005-12 en 16/710222-09 (herr. VI, VI- nummer: 99-000123-43)
Uitspraakdatum: 16 december 2013
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 november 2013 en 2 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. J.J. Beliën en A.J. van Dooren (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R. Maliepaard, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank ter terechtzitting van 30 augustus 2013 toegestane vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en een ter terechtzitting van 26 november 2013 toegestane wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot de feiten 3 en 4 als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1 (zaaksdossier E02)
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Wezep (gemeente Oldebroek), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2 (zaaksdossier E02)
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Kwintsheul, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3 (zaaksdossier E02)
hij op of omstreeks 20 december 2012, te Wezep, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van 1.600,- euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 4 (zaaksdossier E02)
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Kwintsheul, althans in Nederland, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Grieks identiteitsbewijs (voorzien van het nummer [reisdocumentnummer]), waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat
het watermerk van bovengenoemde identiteitskaart ontbrak, en/of
bovengenoemde identiteitskaart was geproduceerd met een printtechniek in plaats van met een druktechniek, en/of
bovengenoemde identiteitskaart is voorzien van de geboortedatum [geboortedatum], en/of is afgegeven op naam van [naam] en voorzien van een gelijkende pasfoto van hem, verdachte.
Feit 5 (zaaksdossier E04)
hij op of omstreeks 1 januari 2012 tot en met 20 december 2012 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of hasj-olie, zijnde cocaïne en/of hasj-olie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft/hebben/is/zijn hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s),toen en daar opzettelijk:
- een (zeil)boot, genaamd [zeilschip], aangeschaft, en/of
- een (zeil)boot, genaamd [zeilschip], op naam van [medeverdachte 1] gezet en/of laten zetten, en/of
- een (zeil)boot, genaamd [zeilschip], geprepareerd en/of klaar (laten) maken/gemaakt voor een transport, en/of
- ( meermalen) aanwezig geweest op de (zeil)boot genaamd de [zeilschip], en/of
- bemanning geregeld en/of laten regelen voor de (zeil)boot genaamd de [zeilschip], en/of
- informatie verzameld op internet over mogelijke vaarroutes, en/of
- een Internationaal Certificaat Pleziervaartuigen op naam van [medeverdachte 1] aangevraagd, en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid hasj-olie en/of cocaïne.
Feit 6 (zaaksdossier E01)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 te Kwintsheul en/of Balkbrug en/of Rotterdam en/of Enschede en/of Breskens en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje en/of Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een Zeiljacht [zeilschip] (met registratienummer [registratienummer]) en/of een [zeilschip 2] ([registratienummer]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) schip/schepen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de als feit 5 ten laste gelegde gedraging en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem als feit 3, feit 5, en feit 6 ten laste gelegde gedragingen.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 3, feit 5 en feit 6 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Feit 6 (medeplegen van witwassen van twee schepen) en feit 3 (het witwassen van een geldbedrag van € 1.600,-)
Uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat verdachte op 19 juli 2011 een zeilschip [zeilschip] (met registratienummer [registratienummer]; hierna: [zeilschip]) voor een bedrag van € 65.000,- heeft gekocht van [getuige 2], dat dit bedrag in verschillende termijnen en grotendeels, te weten voor een bedrag van in totaal € 49.000,-, per bank is voldaan en voor het overige (€ 16.000,-) contant is betaald. Voorts volgt uit het dossier dat het zeilschip bij aankoop op naam is gesteld van [medeverdachte 1], die ook bij het aanvragen van een internationaal certificaat pleziervaartuigen als eigenaar is opgegeven. Voorts heeft verdachte in het najaar van 2012 voor een bedrag van € 36.652,- een boot van het merk [zeilschip 2], type [zeilschip 2] 650 en voorzien van bootregistratienummer [registratienummer] (hierna: de [zeilschip 2]) gekocht. Voornoemd bedrag is in gedeelten en contant voldaan en ook deze boot is bij aankoop op naam gesteld van medeverdachte [medeverdachte 1].
Ten aanzien van de betalingen die in het kader van de aanschaf van [zeilschip] per bank zijn voldaan volgt uit het dossier dat deze door of door tussenkomst van [medeverdachte 2] zijn gedaan. Verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 22 oktober 2013 verklaard en ter terechtzitting herhaald, dat hij in het kader van de aanschaf van voornoemd zeilschip € 49.000,- heeft geleend van een niet nader te noemen persoon en dat hij – kort gezegd – wist noch behoorde te weten dat het geleende geld van enig misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij aan degene van wie hij het geld heeft geleend uitdrukkelijk heeft gevraagd of het geld niet van misdrijf afkomstig was en geen zwart geld betrof.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opmerkelijk is dat [medeverdachte 2] ervoor heeft gekozen om steeds bedragen over te maken die qua hoogte onder de verplichte meldgrens bleven en bovendien twee betalingen heeft laten lopen via rekeningen van bekende derden. Wat hiervan ook zij, naar het oordeel van de rechtbank valt daaruit niet zonder meer af te leiden dat het om geld gaat, dat van enig misdrijf afkomstig is. Dat de betalingen in termijnen geschiedden is niet in strijd met de bepalingen in het koopcontract, die weliswaar inhouden, dat het grootste deel van de koopsom op 15 augustus 2011 ontvangen diende te zijn maar overigens termijnbetalingen toestonden tot de algehele ontvangst van de koopprijs op 15 november 2011. Daarnaar gevraagd heeft de verkoper van [zeilschip] de wijze van betaling weliswaar ongebruikelijk genoemd, maar overigens een manier die te verklaren was door het feit dat het een – vanwege zijn eigenschappen – moeilijk te verkopen schip betrof.
Voor het geval het geld dat door middel van bancaire overmakingen dan wel stortingen is betaald wel van misdrijf afkomstig was, kan op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden niet geconcludeerd worden, dat verdachte daarvan weet heeft gehad of had moeten hebben. Zijn terughoudendheid waar het de precieze herkomst van het door hem geleende geld betreft, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de contante betalingen met een totaalbedrag van € 16.000,- die verdachte in het kader van de aanschaf van [zeilschip] heeft gedaan en het bedrag van in totaal € 36.652,-, dat verdachte contant heeft betaald voor de aanschaf van de [zeilschip 2] stelt de rechtbank voorop dat niet concreet blijkt van aanwijzingen dat deze door het openbaar ministerie als onverklaarbaar aangeduide contante uitgaven van verdachte zijn bekostigd met geld dat uit enig misdrijf afkomstig is. Ook blijkt niet concreet dat het onder verdachte ten tijde van zijn aanhouding op 20 december 2012 aangetroffen geldbedrag van € 1600,- uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij de contante bedragen voor de aanschaf van de [zeilschip 2] en [zeilschip] heeft betaald met gespaard geld. Verdachte zegt dat hij op zijn 14e is gaan werken en in het verleden een bedrag van 50.000 gulden heeft gespaard uit zijn bedrijf. Dit bedrag is de start geweest van zijn spaargeld en is in de loop der jaren “aangespaard”. Het op 20 december 2012 onder hem aangetroffen geldbedrag van € 1600,- is afkomstig van een erfenis van zijn broer. De verdediging heeft kopieën van bankafschriften aan het strafdossier doen toevoegen waaruit blijkt dat verdachte op 10 april 2012 een bedrag heeft ontvangen van € 11.777,- met als omschrijving: “ERFENIS REG”.
Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat bij gebreke van direct bewijs voor de “criminele herkomst” van de contante geldbedragen, de hoogte van deze bedragen en gelet op de duidelijke, consistente en min of meer verifieerbare stellingen van verdachte ten aanzien van de herkomst van dit geld, de verklaring van verdachte niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de twee boten op naam van [medeverdachte 1] zijn gesteld maakt dit niet anders.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de uitgaven van de verdachte voor de aanschaf van twee schepen en het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 1.600,- in de ten laste gelegde periodes zijn op legale wijze verkregen vermogen niet te boven gingen, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte als feit 3 en feit 6 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 5 (voorbereidingshandelingen)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen is dat de onder feit 5 omschreven gedragingen – voor zover al door verdachte begaan – waren gericht op het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of hasj-olie. Redengevend acht de rechtbank in dit verband onder meer dat het zeiljacht [zeilschip] blijkens e-mailverkeer tussen [getuige 1] en verdachte al in juli 2012 te koop stond, dat verdachte dit schip blijkens de verklaring van [getuige 2] al in juni/juli 2012 aan ene [getuige 3] zou hebben verkocht als deze na een proefvaart in de koop zou hebben bewilligd en dat [zeilschip] – zoals [getuige 4] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank heeft verklaard – de minst ideale boot is om vracht mee te vervoeren. Bij deze stand van zaken zal een vrijspraak dienen te volgen.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de verdachte als feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
Ten aanzien van feit 1
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 december 2012 (ZD E02, dossierpagina’s 0036 t/m 0038);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0039 t/m 0040);
het ongedateerde in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensische opsporing (ZD E02, dossierpagina’s 0041 t/m 0042);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 1] d.d. 10 januari 2013 (PD F03-0047 t/m 0051, m.n. p. 0049);
een schriftelijk stuk, inhoudende het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 maart 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0045 t/m 0046).
Ten aanzien van feit 2
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van forensische opsporing d.d. 27 december 2012 (ZD E02, dossierpagina’s 0141 t/m 0144) in combinatie met het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal aanvulling op proces-verbaalnummer 30-223598 d.d. 10 april 2013 (ZD E02, dossierpagina 0145);
een schriftelijk stuk, inhoudende het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7 januari 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0147 t/m 0148).
Ten aanzien van feit 4
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0149 t/m 0153);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek documentdeskundige d.d. 17 januari 2013 (ZD E02, dossierpagina’s 0155 t/m 0157).
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de als feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (zaaksdossier E02)
hij op 20 december 2012 te Wezep (gemeente Oldebroek), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram hasjiesj.
Feit 2 (zaaksdossier E02)
hij op 20 december 2012 te Kwintsheul opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35 kilogram hasjiesj.
Feit 4 (zaaksdossier E02)
hij op 20 december 2012 te Kwintsheul in het bezit was van een reisdocument, te weten een Grieks identiteitsbewijs (voorzien van het nummer [reisdocumentnummer]), waarvan hij, verdachte, wist dat het reisdocument vals was bestaande de valsheid hieruit dat
het watermerk van bovengenoemde identiteitskaart ontbrak, en bovengenoemde identiteitskaart was geproduceerd met een printtechniek in plaats van met een druktechniek, en
bovengenoemde identiteitskaart is voorzien van de geboortedatum [geboortedatum], en is afgegeven op naam van [naam] en voorzien van een gelijkende pasfoto van hem, verdachte.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met betrekking tot de bewezen te verklaren feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en tot een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen genummerd als 12 en 14 worden geretourneerd aan verdachte, dat de voorwerpen genummerd als 7, 8, 9, 10 en 13 en het zeilschip [zeilschip] (met registratienummer [registratienummer]) worden verbeurd verklaard, dat de voorwerpen genummerd als 3, 6 en 17 worden onttrokken aan het verkeer, dat de voorwerpen genummerd als 16, 18, 24 en 29 worden geretourneerd aan de beslagene(n) en dat de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen (genummerd als 11 en 15) worden geretourneerd aan de rechthebbenden.
Daarnaast heeft de officier van justitie de herroeping gevorderd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, die verdachte is verleend met betrekking tot een hem door de rechtbank Utrecht bij vonnis van 17 september 2010 opgelegde gevangenisstraf.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met zijn medeverdachte opzettelijk vervoeren van ongeveer 270 kilogram hasjiesj. Daarnaast is bij een doorzoeking in de woning van verdachte’s broer, waar verdachte regelmatig ook verbleef, een hoeveelheid van zo’n 35 kilogram hasjiesj aangetroffen. Gelet op deze aanzienlijke hoeveelheden moet deze hasjiesj bestemd zijn geweest voor de handel en dus verdere verspreiding. Hasjiesj bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het aanwezig hebben, bewerken en verwerken van hasjiesj zijn economisch illegale activiteiten waarmee op een gemakkelijke wijze aanzienlijke “zwarte” winsten kunnen worden geboekt.
Voorts heeft verdachte een valse identiteitskaart in zijn bezit gehad met de bedoeling deze in voorkomende gevallen te gebruiken. Daarmee heeft hij het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in identiteitspapieren en reisdocumenten gesteld moet kunnen worden.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen bepaald aan en is op grond van de aard en de ernst daarvan van oordeel dat slechts een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, als passende straf in aanmerking komt.
Bij de vaststelling van de duur van de op te leggen straf laat de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen dat hij, blijkens het hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, op 17 september 2010 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf (87 maanden) voor aan de verbodsbepalingen uit de Opiumwet gerelateerde misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Ten voordele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij zich tijdens de politieverhoren alsmede bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting coöperatief heeft opgesteld en openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol en – voor wat betreft feit 1 – die van zijn mededader.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene en gelet op de persoon van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met straffen die de rechtbank in soortgelijke gevallen pleegt op te leggen.
Voor oplegging van een geldboete, zoals gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank – gelet op de feiten waarvoor zij verdachte veroordeelt – geen grond.
7. Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die op de beslaglijst onder de nummers 3, 5, 6 en 17 staan vermeld – gelet op het bepaalde in de artikelen 36b, 36c en 36d Sr – dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn aangetroffen in de woning van de broer van verdachte bij gelegenheid van het onderzoek naar een door verdachte begaan feit (het vervoeren van ongeveer 270 kilo hasjiesj, zaaksdossier E02). Voor zover het geen voorwerpen betreft met betrekking tot welke (een van) de bewezen verklaarde feiten (is) zijn begaan, kunnen zij dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Met betrekking tot de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven Volkswagen Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken 1], is de rechtbank van oordeel dat deze dient te worden teruggegeven aan [rechtspersoon], aangezien dat bedrijf redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 146,75 (opgenomen op de beslaglijst onder nummer 11) dient te worden teruggegeven aan [medeverdachte 1], aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die op de beslaglijst onder de nummers 16, 18, 24 en 29 staan vermeld zal de rechtbank beslissen dat deze voorwerpen worden teruggegeven aan de rechthebbende(n), nu deze beslissing de rechtbank geraden voorkomt. Door of namens verdachte is terzake geen verweer gevoerd.
9. Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijke beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht d.d. 17 september 2010, parketnummer 16/710222-09, is verdachte (te dezen aanzien veroordeelde) in het kader van – kort gezegd – een WOTS-procedure een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 87 maanden ter zake van het – naar Nederlands recht – medeplegen van het binnen het grondgebied brengen van een ingevolge lijst I van de Opiumwet verboden middel.
Veroordeelde is, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 13 juli 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit.
De schriftelijke vordering van officier van justitie van 11 maart 2013 strekt er toe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 870 dagen herroept, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, zijnde de thans berechte zaak met parketnummer 15/973005-12.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft zij verzocht deze vordering slechts gedeeltelijk, te weten voor tenuitvoerlegging van een periode van zes maanden, te honoreren. De raadsvrouw heeft in dit verband betoogd dat de ten laste gelegde feiten van een andere categorie zijn dan het feit waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling betrekking heeft en dat de verhouding van het niet ten uitvoer gelegde gedeelte ten opzichte van de thans gepleegde strafbare feiten zoek is. Tot slot heeft zij bestreden, dat verdachte direct na zijn vrijlating weer zou zijn begonnen met het verrichten van criminele activiteiten; eerder gaat gaat het om één verkeerde keuze, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt voorop dat er termen zijn de vordering toe te wijzen, nu verdachte (veroordeelde voor wat betreft de hier besproken aangelegenheid) zich na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval volstaan kan worden met een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank zal verdachte immers vrijspreken van hetgeen hem onder de feiten 3, 5 en 6 is ten laste gelegd. Een volledige herroeping zou niet in verhouding staan tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare gedragingen en de hem daarvoor op te leggen straf. Daarnaast laat de rechtbank in belangrijke mate meewegen, dat verdachte ter terechtzitting een houding heeft laten zien, die meebrengt dat de rechtbank hem de gelegenheid wil geven voor de duur van de resterende proeftijd te laten zien dat hij werkelijk in staat is af te zien van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal de vordering dus gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat het nog niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de eerder bij voormeld vonnis opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk moet worden ondergaan.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36c, 36d, 47, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
3 en 11 van de Opiumwet.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte als feit 3, feit 5 en feit 6 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1, feit 2 en feit 4 ten laste gelegde gedragingen heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
onttrekt aan het verkeer:
3. 1.00 DS Doos Kl:blauw Wil26.02.01.003, Wil26.02.01.003 met pompstok en opschroefbek;
5. 10.00 STK Patroon gas Wil26.02.01.005, Wil26.02.01.005 gaspatronen in doosje;
6. 10.00 STK Patroon UMAREX pepergas Wil26.02.01.006, Wil26.02.01.006 in doosje;
17. 2.00 STK Identiteitsbewijs WIL26.02.02.008.004, WIL26.02.02.008.004 (valse griekse ID-bew.ver;
gelast de teruggave aan verdachte van:
7. 1.00 STK Boottrailer XL9VBT00A11441164, VLEMMIX HE003.001 ([kenteken 2]);
8. 1.00 STK Boot [registratienummer] [zeilschip 2] motor HE003.002 (serienr. [registratienummer]);
9. 1.00 STK Buitenboordmotor EVINRUDE [kenteken 3] HE003.002.001 (kenteken [kenteken 3]);
10. 1.00 STK Buitenboordmotor EVINRUDE [kenteken 3] HE003.002.002 (kenteken [kenteken 3]);
12. Geld Euro 58BVTRVW.012 (€ 5,-);
13. Geld Euro 58BVTRVW.013.1 ( € 1.600,-);
14. Geld Euro 58BVTRVW.016.1 (€ 55,-);
gelast tevens de teruggave van de volgende niet op de beslaglijst opgenomen voorwerpen aan verdachte:
het zeilschip [zeilschip] (met registratienummer [registratienummer]);
een kajak;
gelast de teruggave aan rechthebbende [rechtspersoon] van:
15. 1.00 STK Personenauto MA055.01.04.001 VOLKSWAGEN caddy MA055.01.04.001 kenteken [kenteken 1];
gelast de teruggave aan rechthebbende [medeverdachte 1] van:
11. Geld Euro 58BVTRVW.004.1 (€ 146,75);
gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
16. 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwartzilvr NOKIA MA055.01.04.001 MA055.01.04.001;
18. 2.00 STK Kaart VAN DER VALK ME02.01.01.003 ME02.01.01.003 reclamekaarten met notities;
24. 1.00 DS GARPIN gpstoestel ME02.02.02.006 ME02.02.02.006 inh. Garmins gpstoestel & bed;
29 1.00 STK Marifoon VHF MARINE ME02.02.02.007 ME02.02.02.007 VHF Marine Transceiver;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak, bekend onder parketnummer 16/710222-09, op de hierna te noemen wijze;
gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten HONDERDTACHTIG (180) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. H.M. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2013.
mr. H.M. Molenaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.