ECLI:NL:RBNHO:2013:12973

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
15/801152-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Sassenburg
  • Th.M. van Wassenaer-Westgeest
  • C.A. Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en gebruik van een niet op naam gesteld reisdocument te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.311,7 gram cocaïne. De verdachte arriveerde op 8 oktober 2013 op de luchthaven Schiphol met een vlucht vanuit Suriname. Tijdens een verscherpte controle werd in zijn bagage een hoeveelheid cocaïne aangetroffen, verstopt in bevroren jerrycans. De verdachte had ook gebruik gemaakt van een paspoort dat niet op zijn naam was gesteld, maar op naam van een ander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging een beroep deed op psychische overmacht, wat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoon van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor drugstransport.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801152-13
Uitspraakdatum: 19 december 2013
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 december 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Rozemeijer, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 8 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2:
hij op of omstreeks 8 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Frankrijk (voorzien van het nummer [nummer])(op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd document bij inreis in Nederland ter controle/ identificatie heeft aangeboden aan een douaneambtenaar, althans aan een persoon belast met enig toezicht op de luchthaven Schiphol.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2 Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 8 oktober 2013 komt verdachte met vlucht KL 714 vanuit [geboorteplaats] op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aan. Bij de verscherpte controle wordt de bagage van verdachte aan een onderzoek onderworpen. In de koffer worden twee bevroren jerrycans aangetroffen. De verbalisant, douaneambtenaar, ziet op de X-ray scan afwijkende contouren. In één van de jerrycans wordt door de verbalisant met een mes een opening gemaakt en in een paarse bevroren substantie een wit bolvormig object aangetroffen. Hierin wordt met een fretboortje een opening gemaakt waaraan een witte stof blijft kleven die positief reageert op de MMC cocaïnetest waardoor het vermoeden ontstaat dat de stof cocaïne bevat. Verdachte verklaart dat het zijn koffer is en wordt aangehouden. [2]
In totaal worden er 29 slikkersbollen door verdachte geproduceerd en 48 bollen in de jerrycans aangetroffen met een totaal nettogewicht van 2.311,7 gram. Vier representatieve monsters van deze bollen worden vervolgens naar het Douane Laboratorium Amsterdam gezonden. [3] Aldaar wordt vastgesteld dat het materiaal van de monsters cocaïne bevat. [4]
Tijdens de controle door verbalisant, identificeert verdachte zich met een Frans nationaal paspoort, nummer [nummer], op naam van [naam], geboren op [geboortedatum]. [5] Uit onderzoek blijkt dat verdachte geen gelijkenis vertoont met de persoon op de foto in het paspoort. [6]
Verdachte verklaart dat hij voor zijn vertrek naar Nederland bollen met drugs heeft geslikt en de jerrycans in zijn koffer heeft meegenomen. [7] Verdachte bekent dat het paspoort wat hij gebruikt heeft voor zijn reis niet van hem is. [8]
Op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte een hoeveelheid van 2.311,7 gram cocaïne het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht. Voorts kan op grond van het bovenstaande bewezen worden verklaard dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een paspoort dat niet op zijn naam is gesteld.
3.3 Bewijsoverweging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij niet wist dat er cocaïne in de jerrycans zat en deze cocaïne derhalve niet opzettelijk binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de opzet heeft gehad op de invoer van de bollen cocaïne, die hij heeft geslikt. Ten aanzien van de bollen cocaïne die verstopt zaten in de jerrycans die verdachte in zijn bagage meevoerde, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft immers zowel tegenover de Koninklijke marechaussee als ter terechtzitting verklaard dat hij niet alle bollen kon slikken en vervolgens van dezelfde organisatie de 2 jerrycans met sap kreeg om naar Nederland mee te nemen. In deze situatie waarbij bovendien sprake was van opmerkelijke en voor sap ook ongebruikelijke en nota bene bevroren jerrycans, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze jerrycans ook cocaïne zouden bevatten, hetgeen ook het geval bleek. De rechtbank acht verdachte derhalve verantwoordelijk voor de opzettelijke invoer van de gehele bij hem aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
3.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 8 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Feit 2:
hij op 8 oktober 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Frankrijk (voorzien van het nummer [nummer] en op naam gesteld van [naam], geboren op [geboortedatum]), welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd document bij inreis in Nederland ter controle/identificatie heeft aangeboden aan een
douaneambtenaar.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft voorts betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen nu verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht kan doen. Verdachte zou door de drugsorganisator, genaamd [naam 2], zijn gedwongen om de drugs te smokkelen en daarbij bedreigd zijn met een vuurwapen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij anders zou handelen dan hij thans heeft gedaan. Dit standpunt is immers in het geheel niet feitelijk onderbouwd. Bovendien geldt dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geld bij deze [naam 2] heeft geleend, hoewel hem bekend was dat deze persoon in de drugshandel zat en hij al eerder geld van deze [naam 2] had geleend en toen ook door hem is bedreigd en gedwongen is om drugs naar Nederland te vervoeren. Verdachte heeft zichzelf derhalve opnieuw in een dergelijke positie gebracht, door wederom geld van deze criminele [naam 2] te lenen. Hij kon weten dat hij daardoor mogelijk opnieuw gedwongen zou worden drugs voor deze persoon te vervoeren. Ook om die reden kan het beroep van verdachte op psychische overmacht niet slagen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens vordert de officier van justitie de gevangenneming van verdachte voor het onder 2. ten laste gelegde feit.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het geval dat het beroep op psychische overmacht zou worden verworpen subsidiair de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden bepleit, nu in ieder geval sprake is geweest van enige dwang waaronder verdachte de feiten heeft gepleegd.
6.3 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.311,7 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verdachte heeft bij deze smokkel gebruik gemaakt van een paspoort van een ander. In het maatschappelijk verkeer, behoort men erop te kunnen vertrouwen, dat ter identificatie gebruikte ambtelijke stukken, zoals legitimatiebewijzen en reisdocumenten, een juiste weergave bevatten van de daarin vermelde gegevens. In dergelijke documenten voorkomende onjuiste persoonsgegevens kunnen daarnaast ook in het handels- en geldverkeer tot aanzienlijke schade leiden.
Nu verdachte het paspoort van [naam 2] echter heeft gekregen ten behoeve van de drugssmokkel acht de rechtbank het niet passend verdachte daar zwaarder voor te straffen en de gevangenneming te bevelen, zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet echter geen aanleiding verder ten gunste van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte al eerder is veroordeeld voor een drugstransport en zich zelf willens en wetens wederom in een soortgelijke positie heeft gemanoeuvreerd, waarbij hij zich kennelijk op geen enkel moment heeft bedacht maar wederom heeft getracht een grote hoeveelheid drugs naar Nederland te smokkelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesentwintig (26) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van het bevel tot gevangenneming.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest en mr. C.A. Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 8 oktober 2013, dossierparagraaf 1.1.
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 16 oktober 2013, dossierparagraaf 1.1.4.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 17 oktober 2013 (kenmerk: 12608 X 13), los opgenomen in het strafdossier.
5.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 8 oktober 2013, dossierparagraaf 1.1.
6.Proces-verbaal van bevindingen van vaststellen identiteit d.d. 15 oktober 2013, dossierparagraaf 1.5.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, dossierparagraaf 1.4.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, dossierparagraaf 1.4.