ECLI:NL:RBNHO:2013:12967

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
2 januari 2014
Zaaknummer
AWB-12_1685
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een subsidieaanvraag op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een subsidieaanvraag op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011. De eiseres, een commanditaire vennootschap, had aanvankelijk een aanvraag voor subsidie ingediend, welke door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij besluit van 22 november 2011 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar door de Staatssecretaris ongegrond verklaard, maar in een later besluit op 22 april 2013 werd de aanvraag alsnog gedeeltelijk toegekend. Eiseres stelde schade te hebben geleden door het verschil tussen het aangevraagde bedrag van € 400.000,- en het uiteindelijk toegekende bedrag van € 242.630,-. Tijdens de zitting verklaarde eiseres dat zij het nadere besluit juridisch gezien juist vond en dat zij ermee instemde. Hierdoor was het beroep, voor zover gericht tegen het nadere besluit, ongegrond.

De rechtbank overwoog dat eiseres geen gronden had aangevoerd die pleiten voor de vernietiging van het nadere besluit en dat het verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen, aangezien een gegrond beroep vereist is voor schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen het bestreden besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer had bij een beoordeling daarvan. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 472,-, maar wees het verzoek om vergoeding van het griffierecht af, omdat dit slechts eenmaal was geheven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 12/1685

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

de commanditaire vennootschap [naam 1]., te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. R.M.P.V. van Haren),
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 (het Openstellingsbesluit) afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 april 2013 (nader besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen en aan eiseres een gedeelte van het aangevraagde subsidiebedrag verstrekt.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 2] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en E. Loman.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1.
Bij het nadere besluit heeft verweerder het primaire besluit herzien en aan eiseres alsnog een gedeelte van het aangevraagde subsidiebedrag toegekend. Het beroep heeft op grond van de artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het nadere besluit.
2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op vergoeding van schade. Ter zitting heeft eiseres verduidelijkt dat deze schade in haar visie het gevolg is van het nadere besluit. De schade die eiseres stelt te hebben geleden is het verschil tussen het bedrag van € 400.000,- dat is aangevraagd als subsidie en het bedrag van € 242.630,- dat uiteindelijk is toegekend, te weten een bedrag van € 157.370,-. Het nadere besluit dient volgens eiseres vernietigd te worden en verweerder dient op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb te worden veroordeeld om de geleden schade aan eiseres te vergoeden.
3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zij stelt schade te hebben geleden, maar dat zij geen gronden heeft aangevoerd die pleiten voor de vernietiging van het nadere besluit. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het nader besluit juridisch gezien juist is en dat zij het ermee eens is. Het beroep, voor zover gericht tegen het nader besluit, is dan ook ongegrond.
4.
De ongegrondverklaring van het beroep voor zover zich dat richt tegen het nadere besluit brengt met zich dat de rechtbank verweerder niet kan veroordelen tot het vergoeden van schade als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb. Hiervoor is een gegrond beroep vereist. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.
Voor zover het beroep zich richt tegen het bestreden besluit is niet gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van dit besluit. Door eiseres is niet gesteld dat zij ten gevolge van dit besluit schade heeft geleden. De rechtbank zal het beroep voor zover het is gericht tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.
6.
Nu het beroep van eiseres heeft geleid tot een gewijzigde beslissing op bezwaar is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep tegen het bestreden besluit heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472,-. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend. Aangezien het beroep voor zover gericht tegen het nadere besluit ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdergaande proceskostenveroordeling.
7.
Voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de rechtbank dit slechts eenmaal heeft geheven en het beroep, voor zover gericht tegen het nadere besluit, ongegrond wordt verklaard.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 4 juni 2012, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 22 april 2013, ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mr. S.M. Auwerda en
mr. B. Liefting-Voogd, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.