In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een subsidieaanvraag op grond van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011. De eiseres, een commanditaire vennootschap, had aanvankelijk een aanvraag voor subsidie ingediend, welke door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij besluit van 22 november 2011 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar door de Staatssecretaris ongegrond verklaard, maar in een later besluit op 22 april 2013 werd de aanvraag alsnog gedeeltelijk toegekend. Eiseres stelde schade te hebben geleden door het verschil tussen het aangevraagde bedrag van € 400.000,- en het uiteindelijk toegekende bedrag van € 242.630,-. Tijdens de zitting verklaarde eiseres dat zij het nadere besluit juridisch gezien juist vond en dat zij ermee instemde. Hierdoor was het beroep, voor zover gericht tegen het nadere besluit, ongegrond.
De rechtbank overwoog dat eiseres geen gronden had aangevoerd die pleiten voor de vernietiging van het nadere besluit en dat het verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen, aangezien een gegrond beroep vereist is voor schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep tegen het bestreden besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belang meer had bij een beoordeling daarvan. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 472,-, maar wees het verzoek om vergoeding van het griffierecht af, omdat dit slechts eenmaal was geheven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.