3.5.Aandelen in onroerendezaaklichamen
Voor de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer geldt het volgende. Het tarief van 2% kan uitsluitend worden toegepast op de waarde als bedoeld in artikel 10 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer voor zover die waarde betrekking heeft op woningen.
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.”
4.1.2.In de Memorie van Toelichting is de invoering van het tarief van 2% voor woningen met ingang van 1 januari 2012 in de Wet op belastingen van rechtsverkeer als volgt toegelicht (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3 (V-N 2011/45A.4)):
“Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken.
Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.
De maatregel geldt ook voor de tweede woning en de recreatiewoning, indien deze naar hun aard bestemd zijn voor bewoning. Daarnaast geldt de maatregel voor een nieuwe woning in aanbouw. Als de fundering is aangebracht is in dit kader sprake van een nieuwe woning in aanbouw. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel.
Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:
- bedrijfsgebouwen en -ruimtes;
- afzonderlijke garageboxen;
- hotels/pensions;
- asielzoekerscentra;
- een onroerende zaak die bestemd is voor gebruik als een verpleeg- of verzorgingsinstelling of ziekenhuis;
- internaten; en
- grond bestemd voor woningbouw.
Tot de woning behoren eveneens de ondergrond en de tuin en aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. In dit kader is het wel van belang dat er een woning wordt verkregen. De maatregel geldt dus bijvoorbeeld niet voor de verkrijging van een los stuk grond of een aparte verkrijging van een garage die in gebruik komen bij de woning.
Indien een aanhorigheid zich niet bevindt op hetzelfde (kadastrale) perceel als de woning kan de maatregel toch toegepast worden als aan de volgende cumulatieve vereisten is voldaan: de percelen grenzen aan elkaar, de percelen zijn naar verkeersopvatting te beschouwen als één geheel en de percelen zijn tegelijkertijd aan de koper geleverd door dezelfde verkoper. De maatregel geldt dus niet voor de verkrijging van een garagebox die niet grenst aan het perceel van de woning. Echter, een garage die tot hetzelfde gebouwencomplex als de woning behoort en tegelijkertijd met de woning van dezelfde verkoper is verkregen, wordt wel tot de woning gerekend.
Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast.
De tariefverlaging geldt ook voor de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen en rechten van lidmaatschap van verenigingen of coöperaties als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WBR. Voor deze verkrijgingen geldt het tarief van 2 procent voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen. Het tarief van 2 procent kan uitsluitend worden toegepast op de waarde als bedoeld in artikel 10 van de WBR voor zover die waarde betrekking heeft op woningen.”
4.1.3.In een mededeling van de Belastingdienst van 21 oktober 2011, rv0101z/1ed, is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“19. Overgedragen wordt een stuk grond met steiger en water. In het water ligt de woonark van de koper.
Is het verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting van toepassing op de verkrijging van de grond, steiger en water?
Reactie:
Nee, het verlaagde tarief is niet van toepassing. De woonark is reeds eigendom van de koper. Hierbij wordt er - gelet op de huidige stand van de jurisprudentie - vanuit gegaan dat een woonark doorgaans roerend is. Er wordt alleen grond en water gekocht.”
4.1.4.Met ingang van 1 januari 2013 is het verlaagde tarief uitgebreid naar de verkrijging van aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren.
4.2.1.Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij tegelijkertijd een woning (de woonark) met aanhorigheden (grond en water) heeft verkregen van dezelfde vervreemder. De verkrijging van de grond en het water is aan het verlaagde tarief van 2% onderworpen aangezien aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Dat de woonark roerend is en als zodanig niet aan de overdrachtsbelasting is onderworpen, maakt niet uit. Het gaat er immers om of de grond en het water bij een woning horen, een begrip dat niet wettelijk is vastgelegd en onjuist en onvolledig is. De woonark en aanhorigheden vallen ook onder de eigenwoningregeling in de Wet IB 2001. De Wet op belastingen van rechtsverkeer bevat geen definitie van het begrip woning. Het is daarom logisch om aan te knopen bij het Burgerlijk Wetboek en ook bij de Wet IB 2001, die in artikel 3.111, eerste lid, een definitie van het begrip eigen woning bevat die ook de woonark en daartoe behorende aanhorigheden van eiseres omvat. Eiseres vindt steun voor haar standpunt in de literatuur. Eiseres verwijst voorts naar de reactie op de hiervoor opgenomen vraag (4.1.3). Uit deze reactie is af te leiden dat indien de grond en het water met woonark worden gekocht, de verkrijging wel aan het verlaagde tarief is onderworpen.
4.2.2.Verweerder stelt zich op het standpunt dat een woonark geen onroerende zaak is. De ligplaats is dus niet verkregen tegelijk met een woning zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.
4.3.1.De rechtbank stelt voorop dat de onder 4.1.4 bedoelde wetswijziging niet van belang is voor de onderhavige zaak. De rechtbank zal geen acht slaan op hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd. De rechtbank leidt uit de tekst van, en de toelichting op artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, in samenhang bezien met doel en strekking van de heffing van overdrachtsbelasting, af dat de wetgever de verkrijging van een onroerende zaak die als woning dient onder een verlaagd tarief van 2% heeft willen brengen om de vastgelopen markt in bestaande woningen vlot te trekken. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de woonark geen onroerende zaak is en dat de ligplaats derhalve geen aanhorigheid vormt bij een woning zoals bedoeld in de voornoemde wettelijke bepaling. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat de Wet op belastingen van rechtsverkeer een eigen begrip woning heeft geïntroduceerd, dat losstaat van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB en het begrippenapparaat van het Burgerlijk Wetboek. De tekst van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en de toelichting daarop bevatten geen aanwijzingen dat de wetgever wel heeft bedoeld aan te knopen bij een andere wettelijke bepaling of regeling.
4.3.2.De onder 4.1.3 opgenomen reactie maakt het voorgaande niet anders. Uit de reactie kan, anders dan eiseres betoogt, niet worden afgeleid dat het verlaagde tarief wel van toepassing is indien de grond en het water bij de aankoop van de woonark worden verkregen. Uit de reactie kan worden afgeleid dat vanuit de overdrachtsbelasting gezien alleen grond en water worden verkregen die niet als woning zijn bestemd. Dat is in de onderhavige situatie niet anders.
4.4.1.Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van gelijke gevallen, die ongelijk worden behandeld. De verkrijging van aanhorigheden bij een woonark dient gelijk te worden behandeld met de verkrijging van aanhorigheden bij een onroerende zaak die als woning dient.
4.4.2.Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. De ligplaats is een aanhorigheid bij een roerende zaak en niet bij een onroerende zaak. Voorts is de verkrijging van de woonark niet aan de overdrachtsbelasting onderworpen.