Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Overwegingen
nadatde kinderrechter uitspraak had gedaan. Reeds op deze grond dient verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek tot wraking.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 augustus 2013 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen de kinderrechter, mr. M.E.J. van Lieshout-Segers. Het wrakingsverzoek volgde op een eerdere uitspraak van de kinderrechter, waarin zij het verzoek van Bureau Jeugdzorg Overijssel, locatie Zwolle, om een andere stichting te belasten met het toezicht op een minderjarige, heeft toegewezen. De kinderrechter oordeelde dat de stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel vervangen moest worden door Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Alkmaar. Na deze uitspraak heeft de verzoekster op 21 augustus 2013 schriftelijk medegedeeld de kinderrechter te wraken.
De wrakingskamer heeft overwogen dat het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek is ingediend nadat de kinderrechter haar beslissing had genomen. Volgens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit kan schriftelijk of mondeling, maar moet voor de einduitspraak gebeuren. Aangezien het wrakingsverzoek pas na de uitspraak is ingediend, is de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking.
De beslissing is genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. L.J. Saarloos, met mr. S.C. Naeije als griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De griffier is belast met het onverwijld mededelen van deze beslissing aan de verzoekster en de kinderrechter.