ECLI:NL:RBNHO:2013:12599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade op basis van de Wet ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over een tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een woning in Stede Broec, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming van € 2.000,00 wegens schade die hij stelde te hebben geleden door het bestemmingsplan 'Het Post-Kantoor'. Dit bestemmingsplan was op 3 februari 2011 vastgesteld en op 31 maart 2011 in werking getreden. Eiser betoogde dat de wijziging van het planologische regime hem in een nadeliger positie had gebracht, wat leidde tot schade aan zijn onroerende zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec, de aanvraag van eiser op juiste wijze had beoordeeld. Verweerder had advies ingewonnen van Langhout & Wiarda (L&W), die concludeerden dat de schadevergoeding van € 2.000,00 terecht was toegekend. Eiser had een tegenadvies ingediend van Ten Have Advies, maar de rechtbank oordeelde dat L&W adequaat had gereageerd op de bezwaren van eiser en dat hun advies voldoende onderbouwd was.

De rechtbank overwoog dat bij de beoordeling van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade gekeken moet worden naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de waarde van de onroerende zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het advies van L&W en dat verweerder op basis daarvan zijn besluit had kunnen nemen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/20

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 december 2013 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: E.R. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stede Broec, verweerder
(gemachtigden: A.M.M. Halsema en J.R. Bleeker).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming van € 2.000,00 toegekend in de schade veroorzaakt door het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor”.
Bij besluit van 19 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door T.A.P. Langhout.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is sinds 24 november 1989 eigenaar van het perceel met woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: eisers woning).
De aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade is bij verweerder binnengekomen op 29 augustus 2011. De aanvraag ziet op schade die eiser stelt te hebben geleden door het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor”.
Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2011 vastgesteld en op 31 maart 2011 in werking getreden.
Op grond van het voorheen geldende uitwerkingsplan “Rozeboom” van het bestemmingsplan “Rozeboom” en van het voorheen geldende bestemmingsplan “Kom Stedebroec I” rustten op de gronden ten zuiden van eisers woning, waarop het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor” ziet, respectievelijk de bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Tuin I”, “Tuin II”, “Bijzondere doeleinden”, “Woningbouw” en “Woningen (waarin kantoren zijn toegelaten)”.
Op grond van het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor” hebben deze gronden de bestemmingen “Groen”, “Maatschappelijk”, “Kantoor”, “Wonen” en “Verkeer-Verblijf” gekregen.
Verweerder heeft Langhout & Wiarda (hierna: L&W) opdracht verstrekt om over eisers schadeverzoek advies uit te brengen. L&W heeft in een adviesrapport van 25 april 2012 geadviseerd om de aanvraag toe te wijzen en aan eiser een tegemoetkoming van € 2.000,00 toe te kennen. Verweerder heeft op basis hiervan het primaire besluit genomen, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft in bezwaar een tegenadvies van Ten Have Advies (hierna: Ten Have) van 14 september 2012 overgelegd. L&W heeft op verzoek van verweerder op 24 oktober 2012 een schriftelijke reactie gegeven op het advies van Ten Have.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
2.1
Eiser betoogt dat verweerder in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op de bezwaren die hij heeft ingebracht door middel van het overleggen van het tegenadvies van Ten Have.
2.2
Vaststaat dat verweerder het tegenadvies van Ten Have heeft voorgelegd aan L&W en dat L&W hierop bij brief van 24 oktober 2012 heeft gereageerd. L&W is in deze reactie expliciet ingegaan op de belangrijkste verschillen in de uitgangspunten die L&W en Ten Have aan hun onderscheiden planologische vergelijkingen ten grondslag hebben gelegd. L&W concludeert dat het advies van Ten Have aanleiding geeft om zijn advies van 25 april 2012 op onderdelen aan te passen maar dat die aanpassingen niet leiden tot inhoudelijk andere conclusies en een hogere tegemoetkoming. Met deze reactie van L&W is naar het oordeel van de rechtbank afdoende ingegaan op het door eiser ingebrachte advies van Ten Have. Met het overnemen van deze reactie heeft verweerder vervolgens deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen reden ziet voor een hogere tegemoetkoming en dat hij eisers bezwaar daarom ongegrond verklaart. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.1
Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid onder meer een bepaling van een bestemmingsplan.
3.2
Bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de aanvrager in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende regime. Aspecten die bij de vergelijking een rol spelen, betreffen onder meer uitzicht, bezonning, privacy, geluid en verkeer.
Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal waren toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
Als sprake is van een planologisch nadeel dient vervolgens beoordeeld te worden of de onroerende zaak van aanvrager daardoor in waarde is gedaald.
3.3
Bij de planologische vergelijking is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het planologisch regime maximaal mocht worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking in feite heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ5872.
3.4
Niet in geschil is dat in dit geval een vergelijking dient te worden gemaakt tussen het voorheen geldende planologische regime van de bestemmingsplannen “Uitwerkingsplan Rozeboom” en “Kom Stede Broec I” en het geldende planologische regime van het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor”.
3.5
Evenmin is in geschil dat eiser door het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan “Het Post-Kantoor”, vergeleken met het voorheen geldende planologische regime, in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt. Tussen partijen is in geschil hoeveel de schade bedraagt die eiser heeft geleden.
4.1
Eiser betoogt dat L&W in het nadere advies van 24 oktober 2012 weliswaar heeft erkend dat in de oude planologische situatie niet alleen de bestemming “Tuin II” maar ook de bestemming “Tuin I” gold, maar dat L&W daaraan ten onrechte niet de conclusie heeft verbonden dat dit gevolgen heeft voor de mate van planologisch nadeel dat hij ondervindt. In het tegenadvies van Ten Have is immers geconcludeerd dat onder meer wegens de afwezige bouwmogelijkheden op de oude bestemming “Tuin I” de planschade € 7.000,00 bedraagt.
Volgens eiser gold op de tussenliggende gronden de bestemming “Groenvoorzieningen” en waren aldaar bouwwerken geen gebouwen zijnde tot een hoogte van drie meter mogelijk. Deze tussenliggende bebouwing neemt, anders dan L&W concludeert, dan ook niet het zicht weg op de gronden met voorheen de bestemming “Tuin I”, waar nu hoge bebouwing is toegestaan. Volgens eiser kan de onjuiste planologische vergelijking die is gemaakt niet worden gecompenseerd door te wijzen op de bebouwingsmogelijkheden op de tussenliggende gronden, de toegestane bouwmassa binnen de bestemming “Bijzondere doeleinden” en de afname van het toegestane bouwvolume binnen de bestemming “Maatschappelijk”. Hiermee was bij het advies van 25 april 2012 immers al rekening gehouden. Daarnaast is de ‘immissie’ op de woning van eiser navenant verslechterd.
Eiser verwijst voor zijn gronden van beroep voorts naar de gronden die hij in zijn aanvullende bezwaarschrift van 30 juli 2012 naar voren heeft gebracht.
4.2
Verweerder legt aan het bestreden besluit het advies van 25 april 2012 en het nadere advies van 24 oktober 2012 van L&W ten grondslag. In het advies van 25 april 2012 concludeert L&W dat als alle voor- en nadelen qua bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden gesaldeerd er als gevolg van de planologische wijziging enig planologisch nadeel optreedt. De bestemming “Verkeer-Verblijf” levert volgens L&W in relatie tot de bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Tuin II” planologisch nadeel op, omdat ten gevolge van die bestemming enige geluidsoverlast en andere overlast kan ontstaan en die bestemming daarmee van invloed is op eisers woongenot. Voor het overige treedt er volgens L&W geen planologisch nadeel op. L&W stelt de tegemoetkoming, na rekening te hebben gehouden met hetgeen geacht wordt tot het normaal maatschappelijk risico te horen, vast op € 2.000,00.
In het advies van 24 oktober 2012 van L&W staat onder meer:
“Rond om de bestemming “Bijzondere doeleinden” loopt inderdaad een smalle strook met de bestemming “Tuin I” met een breedte variërend van circa 2 tot 4 meter. Deze bestemming kende veel beperktere bebouwingsmogelijkheden dan de bestemming “Tuin II”. Deze aanpassing leidt evenwel niet tot een aanpassing van de hoogte van de geadviseerde tegemoetkoming in schade en wel om de volgende redenen. De bestemming “Maatschappelijk” overschrijdt aan de noordzijde niet de bestemmingsgrens(naar ter zitting is komen vast te staan: het bouwvlak)
van de voorafgaande bestemming “Bijzondere doeleinden”. Aan de oostzijde vindt wel een overschrijding plaats in zowel de bestemming “Tuin I” en “Tuin II”. De bestemming “Tuin I” heeft ter plaatse een breedte van circa 4 meter. Voor circa 11 meter valt de overschrijding in “Tuin II”. De bestemming “Tuin I” welke aan de oostzijde ligt tussen de bestemmingen “Tuin II” en “Bijzondere doeleinden” werd vanuit de woning en tuin van aanvragers grotendeels of geheel aan het zicht onttrokken door de bebouwingsmogelijkheden op de tussenliggende bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Tuin II”. De wijziging qua bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van mijn eerdere advies zijn visueel te verwaarlozen. De opvatting van de adviseur van aanvragers dat sprake is van een forse toename van het bouwvolume is juist in relatie tot de bestemming “Tuin I” doch leidt, zoals hiervoor aangegeven, vanwege de bebouwingsmogelijkheden op tussenliggende gronden niet tot planologisch nadeel. Ik wijs er bovendien nogmaals op, dat het bouwvolume van de bestemming “Maatschappelijk” ten opzichte van de voorafgaande bestemming “Bijzondere doeleinden” evenwel is afgenomen. Voorheen was ten zuiden tot ten zuidwesten van woning van aanvragers een vergelijkbare bestemming dan de bestemming “Maatschappelijk” mogelijk, te weten “Bijzondere doeleinden” met een groter bouwvolume. Het opschuiven van een deel van het bouwvolume van de bestemming “Bijzondere doeleinden” in oostelijke richting leidt voor wat betreft de opeenvolgende bebouwingsmogelijkheden niet tot planologisch nadeel vanwege de bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming “Tuin II”, welke mede als tussenliggende bestemming aanwezig was, en voor wat betreft de opeenvolgende gebruiksmogelijkheden leidt de overlast van de functie niet tot planologisch nadeel omdat de woning van aanvragers vóór en na de planologische wijziging uit een oogpunt van milieu, ik doel op schadefactoren geluid, geur, gevaar en stof, eenzelfde bescherming toekomt. De immissie op de woning van aanvragers vóór en na de planologische wijziging is niet gewijzigd.
4.3
Volgens vaste rechtspraak – zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF0969 – mag een bestuursorgaan bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding, indien uit het advies van een door hem benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
4.4
De rechtbank overweegt dat eiser met het tegenadvies van Ten Have een onjuistheid in het advies van L&W van 25 april 2012 aan het licht heeft gebracht. In de schriftelijke reactie van 24 oktober 2012 heeft L&W die onjuistheid erkend, de consequenties ervan onderzocht en de motivering van het eerdere advies op onderdelen aangepast. Daarbij is L&W ook ingegaan op de overige punten in het tegenadvies van Ten Have die volgens L&W bespreking behoefden. De eindconclusie van L&W is dat er geen aanleiding is om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan in het eerdere advies is bepaald.
Naar het oordeel van de rechtbank is L&W in de reactie van 24 oktober 2012 goed gemotiveerd en afdoende ingegaan op het tegenadvies van Ten Have. Het advies van L&W van 15 april 2012, aangevuld met de reactie van 24 oktober 2012, benoemt nu alle aspecten die in de planologische vergelijking die in dit geval moet worden gemaakt, van belang zijn en komt tot een onderbouwd en volgens de rechtbank begrijpelijk advies over de hoogte van de planschade. Eiser heeft geen nadere reactie van Ten Have meer ingebracht op de schriftelijke reactie van L&W van 24 oktober 2012.
De foto die eiser ter zitting heeft getoond van het hoog opschietende groen naast zijn woning, op de gronden met de voormalige bestemming “Groenvoorzieningen” die nu de bestemming “Groen” en “Verkeer Verblijfsgebied” hebben, werpt op het voorgaande geen ander licht. Op die foto is slechts de voorheen bestaande feitelijke situatie te zien, waarin de bestemming “Groenvoorzieningen” kennelijk op een voor eiser gunstige wijze was ingevuld. Dat neemt niet weg dat een andere, voor eiser ongunstiger invulling - naar de maximale planologische mogelijkheden - van deze bestemming en de vanuit eisers woning gezien daarachter liggende gronden mogelijk was. De rechtbank ziet al met al dan ook geen grond voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het eindadvies van L&W. Dit betekent dat verweerder bij zijn besluitvorming mocht uitgaan van dit eindadvies.
Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het primaire besluit bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
6.
Het beroep is ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en mr. S.M. Auwerda, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.