ECLI:NL:RBNHO:2013:12596

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
C/15/202846 / FA RK 13-1515
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en omzetting van een Thaise adoptie naar Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2013 uitspraak gedaan over de erkenning van een Thaise adoptie en de omzetting daarvan naar een sterke adoptie naar Nederlands recht. Verzoeker, een man die oorspronkelijk uit Thailand komt, heeft in 2005 een kind geadopteerd volgens Thais recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zowel ten tijde van de adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats in Thailand had. De rechtbank heeft de adoptie erkend, maar de omzetting naar een sterke adoptie naar Nederlands recht aangehouden, omdat er geen gelegaliseerde verklaringen van de biologische ouders waren over de afstand van hun ouderlijk gezag. De rechtbank heeft de ambtenaar van de Burgerlijke Stand verzocht om de inschrijving van de adoptie in de registers van de burgerlijke stand te gelasten, met de voorwaarde dat de titel 'Master' niet wordt opgenomen in de geboorteakte van de minderjarige. De rechtbank heeft ook bepaald dat de zaak op 19 maart 2014 pro forma zal worden voortgezet, waarbij de advocaat van verzoeker de gelegenheid krijgt om de benodigde documenten te overleggen. De beslissing benadrukt het belang van de erkenning van adopties en de juridische vereisten die daarbij komen kijken, vooral in interlandelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/202846 / FA RK 13-1515
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 18 december 2013
gegeven op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. C.J. Hes, kantoorhoudende te Haarlem,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage, hierna: de ambtenaar.

1.Verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker, ingekomen op 18 april 2013;
- de brief, met bijlagen, van de ambtenaar van 9 oktober 2013.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2013 in aanwezigheid van verzoeker, bijgestaan door mr. V.J.M.H.Y. van Haaster namens mr. C.J. Hes, en de Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker raad].

2.De vaststaande feiten

De rechtbank gaat op grond van overgelegde stukken uit van de volgende feiten:
2.1
Verzoeker is geboren op [geboortedatum ] te [plaats], Thailand.
2.2
Uit het door de ambtenaar overgelegde afschrift van de Persoonslijst van verzoeker van de gemeente Amsterdam van 25 september 2013, blijkt dat verzoeker zich op 8 oktober 1974 vanuit Thailand heeft gevestigd in Nederland. Verzoeker heeft op 1 oktober 1994 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op 26 mei 1998 is hij uit Nederland vertrokken naar Thailand.
2.3
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op [geboortedatum ] in [geboorteplaats], Thailand (nader te noemen: Thailand) is geboren een kind van het mannelijk geslacht [minderjarige] (hierna ook te noemen: de minderjarige).
De biologische ouders van de minderjarige zijn [de moeder] en [de vader] (hierna mede te nomen: de moeder, respectievelijk de vader, danwel de ouders).
2.4
Bij “Letter of Consent of the Person Having Power tot Give Consent”, (hierna: Letter of Consent) opgemaakt in het “Office of Social Development and Welfare”, en gedateerd 14 juni 2004, hebben de ouders toestemming gegeven tot adoptie van de minderjarige door verzoeker.
2.5
Uit de “Registration of Child Adoption, van het Registration Office of [geboorteplaats]”, Thailand, van 4 februari 2005, blijkt dat de adoptie van de minderjarige naar Thais recht tot stand is gekomen.
Uit de “copy of house registration” blijkt dat op diezelfde datum de geslachtsnaam van de minderjarige is gewijzigd in [geslachtsnaam].
2.6
Bij “Letter of Abandonment of Adopted Child’s Parental Power Right of Natural Mother, (hierna: Letter of Abandonment) opgemaakt bij het “Prasant Chaokanha and Friend Lawyer Office” en gedateerd 29 januari 2013, heeft de moeder afstand gedaan van haar ouderlijk gezag en van het recht op de bezittingen van de minderjarige als erfgenaam van de minderjarige, alsmede van alle toekomstige rechten.
2.7
In de “Letter of Certification”, opgemaakt door het “[geboorteplaats], Thailand ” en gedateerd 21 februari 2013, is verklaard dat de minderjarige in overeenstemming met “the Civil and Commercial Code, Category 4 Adopted child, Section 1598/28” door de adoptie dezelfde status heeft als een wettig kind van verzoeker, maar niet de familierechtelijk banden verliest met zijn biologische ouders. Daarnaast is vermeld dat met ingang van de datum van de adoptie het gezag van de biologische ouders over de minderjarige is beëindigd.
2.7
Uit het overgelegde afschrift basisadministratie van de gemeente Haarlem blijkt dat verzoeker zich op 7 februari 2011 in Nederland heeft gevestigd en dat de minderjarige zich op 8 juli 2011 heeft gevestigd op het adres van verzoeker.
2.8
De minderjarige heeft de Thaise nationaliteit.
2.9
Verzoeker heeft voor de adoptie van de minderjarige geen beginseltoestemming gevraagd bij het Ministerie van Justitie te ’s-Gravenhage.

3.Verzoek

Verzoeker verzoekt:
- voor recht te verklaren dat de Thaise adoptie van de minderjarige van 4 februari 2005, in Nederland wordt erkend en dat de rechtbank inschrijving van deze adoptie gelast in de registers van de burgerlijke stand;
- voor recht te verklaren dat de adoptie van de minderjarige kan worden beschouwd als een ‘sterke’ adoptie, dan wel dat de zwakke Thaise adoptie kan worden omgezet naar een sterke adoptie naar Nederlands recht en dat de rechtbank inschrijving daarvan gelast in de registers van de burgerlijke stand;
- de adoptie van de minderjarige door verzoeker uit te spreken en de inschrijving daarvan te gelasten in de registers van de burgerlijke stand.

4.Standpunt ambtenaar

De ambtenaar heeft schriftelijk gereageerd en ten aanzien van het verzoek tot erkenning van de adoptie en heeft (kort samengevat) meegedeeld dat bij het verzoek niet is aangetroffen:
  • een gelegaliseerde adoptie-uitspraak naar intern Thais recht, welke beslissing wordt genomen door de adoptiecommisie “Child Adoption Board”, nadat een verzoek tot adoptie is gericht aan het “Public Welfare Department” .
  • een verklaring van de Nederlandse ambassade waaruit blijkt dat verzoeker ten tijde van de gehele adoptieprocedure in Thailand zijn gewone verblijfplaats had.
  • een gelegaliseerde verklaring waaruit blijkt dat de ouders toestemming tot de adoptie hebben gegeven;
  • een afschrift van de verklaring van wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige na de adoptie.
De ambtenaar wijst er op dat de bij de naam van de minderjarige gevoegde titel “Master”, in Nederland niet als titel of predicaat in de geboorteakte wordt opgenomen.
De ambtenaar wijst er voorts op dat voor het omzetten van de zwakke Thaise adoptie naar een sterke adoptie naar Nederlands recht een gelegaliseerde verklaring van beide ouders nodig is.
De ambtenaar refereert zich overigens ten aanzien van het verzoek om de adoptie van de minderjarige uit te spreken omdat hij geen belanghebbende is bij dit verzoek.

5.Beoordeling

bevoegdheid
5.1
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat verzoeker en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
erkenning van de adoptie
5.2
Bij de beoordeling van het verzoek is afdeling 3 van titel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) van toepassing. Deze wet betreft het toepasselijke recht op de in Nederland uit te spreken adoptie en haar rechtsgevolgen, alsmede de erkenning en haar rechtsgevolgen van een adoptie die tot stand is gekomen in een staat die geen partij is bij het Haagse Verdrag inzake de bescherming van kinderen en samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie van 29 mei 1993 (hierna: Haags Adoptieverdrag).
5.3
Hoewel het Haags Adoptieverdrag voor Nederland op 1 oktober 1998 in werking is getreden en Thailand sinds 29 april 2004 is aangesloten bij dit Verdrag, is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige procedure geen sprake van een interlandelijke adoptie, maar van een adoptie naar het interne recht van Thailand. Daarom dient het verzoek te worden beoordeeld aan de vereisten van artikel 10:108 BW.
5.4
In artikel 10:108 lid 1 BW is bepaald dat een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen in Nederland van rechtswege wordt erkend indien zij is uitgesproken door:
a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.
In lid 2 van dit artikel is bepaald dat aan een beslissing houdende adoptie erkenning wordt onthouden indien:
a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
In lid 3 is bepaald dat op de in lid 2, onder c, genoemde grond aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning wordt onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
In lid 4 van dit artikel is bepaald dat de erkenning van de beslissing, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond kan worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.
5.5
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verzoeker zowel ten tijde van de aanvraag van de adoptie als ten tijde van de uitspraak in Thailand woonde.
Uit de door de door de ambtenaar overgelegde persoonslijst van verzoeker blijkt dat hij op 26 mei 1998 uit Nederland naar Thailand is vertrokken.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij ten tijde van de geboorte van de minderjarige in hetzelfde dorp woonde waar de minderjarige is geboren. Omdat de ouders van de minderjarige onvoldoende inkomsten hadden, niet goed voor hun kind zorgden en veel ruzie hadden, heeft verzoeker aangeboden de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Hij had in Thailand een baan en was verzekerd van voldoende inkomsten om de zorg voor dit kind op zich te kunnen nemen.
De ouders hebben verzoeker op 14 juni 2004 schriftelijk toestemming gegeven hun kind te adopteren. Het kind was toen ruim een maand oud. Verzoeker heeft verklaard dat hij een dag na de overdracht van de minderjarige aan hem, de adoptieprocedure in werking heeft gezet. De adoptie van de minderjarige naar Thais recht is geregistreerd op 4 februari 2005. Uit de overgelegde “Copy of House Registration” blijkt dat de minderjarige op deze datum officieel op het adres van verzoeker is ingeschreven.
Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij in Thailand verbleef op basis van een visum dat was vertrekt door de Nederlandse Ambassade in Thailand. Omdat hij ook in het bezit was van een Thaise ID-card, hoefde hij slechts eenmaal per jaar bij de Ambassade zijn visum te verlengen en dat heeft hij tot zijn vertrek naar Nederland jaarlijks gedaan. Vaststaat dat verzoeker zich op 7 februari 2011 weer in Nederland heeft gevestigd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker zowel ten tijde van de aanvraag van de adoptie als ten tijde van de uitspraak van de adoptie zijn gewone verblijfplaats in Thailand had.
5.6
Ten aanzien van de in artikel 10:108 lid 2 sub a BW overweegt de rechtbank als volgt.
De eerdergenoemde “Letter of Consent” waarbij de ouders verzoeker toestemming voor de adoptie van hun kind geven, is opgesteld door het “Office of Social Development and Welfare.
Daarnaast blijkt uit de “Registration of Child Adoption” dat de adoptie in overeenstemming is met de inhoud “of the letter of the Social Development and Human Security Office Prachin Buri Province , Thailand, No. PorCho 004/Wor. 0149 dated Januari 24, 2005, aproving [verzoeker] to adopt [minderjarige] to be his adopted child”.
Verzoeker heeft ter zitting nog overgelegd een brief van het Bureau voor Sociale Ontwikkeling en Stabiliteit van Humanitaire zaken van de provincie Praatjinburii, Provinciaal Stadhuis Por tjor 25230 en gedateerd 26 januari 2005. Uit deze brief blijkt dat de commissie voor registratie van adoptiekinderen tijdens de vergadering van 21 januari 2005 de registratie van de adoptie van de minderjarige door verzoeker heeft goedgekeurd.
Op grond van deze stukken is de rechtbank van oordeel dat voordat de beslissing tot adoptie is genomen een behoorlijk onderzoek en rechtspleging is voorafgegaan.
5.7
Niet gebleken is dat één van de andere weigeringsgronden genoemd in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW zich voordoet.
5.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat aan de voorwaarden voor erkenning, als bedoeld in artikel 10:108 BW is voldaan en dat het verzoek kan worden toegewezen.
omzetten van de adoptie
5.9
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht de adoptie naar Thais recht om te zetten in een sterke adoptie naar Nederlands recht omdat de adoptie naar Thais recht niet tot gevolg heeft dat de familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en zijn biologische ouders zijn verbroken. Verzoeker stelt dat de minderjarige en hij ook belang hebben bij omzetting, omdat de minderjarige na omzetting van rechtswege de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen.
5.1
Ingevolge artikel 10:110 BW houdt de erkenning van een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, tevens in de erkenning van de familierechtelijke betrekking tussen de adoptiefouders en, in voorkomend geval, de bloedverwanten van zijn adoptiefouders.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat indien de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, de adoptie ook in Nederland dat gevolg mist.
5.11
Ingevolge artikel 10:111 BW kan in die situatie een verzoek tot omzetting van de in het buitenland tot stand gekomen adoptie in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend, indien het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en daar voor permanent verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten. Het verzoek wordt toegewezen indien de omzetting naar een sterke adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op de dag van de indiening van het verzoek is voldaan aan artikel 1:228 lid 1 onder a en d BW, te weten dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is en dat de biologische ouders het verzoek niet tegenspreken.
5.12
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker belang heeft bij zijn verzoek. De rechtbank acht het verzoek echter vooralsnog niet voor toewijzing vatbaar.
Vaststaat dat de minderjarige sinds 8 juli 2011 in Nederland (gemeente Haarlem) staat ingeschreven. De minderjarige heeft op 18 juli 2011 een verblijfstitel voor regulier bepaalde tijd gekregen, welke geldig is tot 8 juli 2016, met als bijzonderheden ‘Gezinshereniging bij ouder [verzoeker]. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’. Hoewel de minderjarige een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft, is naar het oordeel van de rechtbank wel voldaan aan het vereiste dat het kind voor permanent verblijf bij de adoptiefouder in Nederland is toegelaten. Hierbij wordt in overweging genomen dat ingevolge artikel 3.5 lid 1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 een verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tijdelijk of niet-tijdelijk is. Op grond van lid 3 juncto lid 2 van genoemd artikel is het verblijfsrecht van de minderjarige niet tijdelijk. Immers, de verblijfsvergunning is niet verleend onder een beperking verband houdende met de in lid 2 onder a tot j genoemde omstandigheden, zodat ingevolge lid 3 het verblijfsrecht niet tijdelijk is, aangezien bij de verlening van de verblijfsvergunning niet anders is bepaald.
Onvoldoende duidelijk is of aan de overige vereisten voor omzetting van de zwakke adoptie naar Thais recht in een adoptie naar Nederlands recht is voldaan. De rechtbank doelt daarbij op artikel 10:105 lid 2 BW dat van overeenkomstige toepassing is op de toestemming van de ouders wier toestemming tot de adoptie vereist was.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de biologische ouders van de minderjarige er van op de hoogte waren dat hij met de minderjarige naar Nederland zou verhuizen en dat zij daar geen bezwaar tegen hadden. Zij woonden immers in hetzelfde dorp als verzoeker en de minderjarige. Verzoeker heeft ook verklaard dat er tussen de biologische ouders en de minderjarige geen band meer bestaat en de minderjarige niet weet dat [de moeder] zijn moeder is.
Door verzoeker zijn echter geen gelegaliseerde verklaringen van beide ouders overgelegd
waaruit blijkt dat zij ervan op de hoogte zijn dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen de minderjarige en hen wordt verbroken door omzetting van de adoptie naar Nederlands recht.
Het verzoek tot omzetting van de zwakke Thaise adoptie naar een sterke adoptie naar Nederlands recht zal daarom worden aangehouden. De rechtbank zal de advocaat van verzoeker alsnog in de gelegenheid stellen een gelegaliseerde verklaring van beide ouders hieromtrent in het geding te brengen.
Indien de advocaat van verzoeker er niet in slaagt een gelegaliseerde verklaring van de biologische ouders van de minderjarige te verkrijgen omdat deze door werkzaamheden niet altijd in het dorp verblijven dan wel door andere omstandigheden niet bereikt kunnen worden, wordt de advocaat verzocht aan te geven welke inspanningen er zijn gedaan om beide ouders te traceren en met welk resultaat en daarvan, voorzover mogelijk, bewijsstukken over te leggen.
Geboortegegevens minderjarige
5.13
Bij de stukken bevindt zich een overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door de daartoe bevoegde autoriteiten opgemaakt “Birth Certificate” van de minderjarige, genummerd “1-2508-01109-42-2”.
Op grond van artikel 10:109 lid 3 BW juncto artikel 1:25 lid 5 BW zal de rechtbank ambtshalve de inschrijving van de Thaise geboorteakte van de minderjarige gelasten, alsmede gelasten dat op de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte een latere vermelding van de adoptie wordt geplaatst.
De ambtenaar heeft geen bezwaar tegen de inschrijving van deze akte, met dien verstande dat de titel “Master” in Nederland niet als titel of predikaat in de geboorteakte wordt opgenomen.
geslachtsnaam minderjarige
5.14
Hoewel op eerdergenoemde verklaring “House Registration” blijkt dat de geslachtsnaam van de minderjarige van [geslachtsnaam] is gewijzigd in [geslachtsnaam], zijn geen officiële bewijsstukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de geslachtsnaamwijziging in Thailand ook naar Nederlands recht rechtsgeldig tot stand gekomen is en dus dient de rechtbank hieromtrent een beslissing te nemen.
5.15
De minderjarige is het eerste kind tot wie verzoeker na de adoptie in familierechtelijke betrekking komt te staan. Verzoeker heeft er voor gekozen dat de minderjarige na de adoptie de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal dragen. Nu ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW de minderjarige door adoptie alleen in familierechtelijke betrekking tot verzoeker komt te staan zal de minderjarige de geslachtnaam van verzoeker hebben.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Verklaart voor recht dat wordt erkend de beslissing, zoals vervat in het overgelegde stuk “Registration of Child Adoption”, van 4 februari 2005, waarbij de adoptie tot stand komt van de minderjarige van het mannelijk geslacht:
- [minderjarige],
geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats], Thailand,
door verzoeker voornoemd.
6.2
Gelast de inschrijving van voormelde akte van geboorte in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente ’s-Gravenhage, met dien verstande dat de titel Master geen onderdeel uitmaakt van de in te schrijven voornamen van de minderjarige.
6.3
Gelast dat op de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte een latere vermelding van de adoptie wordt geplaatst.
6.4
Houdt aan de beslissing tot omzetting van een zwakke adoptie naar Thais recht in een sterke adoptie naar Nederlands recht.
6.5
Bepaalt de voortzetting van de behandeling op 19 maart 2014 PRO FORMA.
6.6
Verzoekt mr. C.J. Hes een gelegaliseerde verklaring van de biologische ouders aan de rechtbank over te leggen, dan wel een verklaring waaruit blijkt welke inspanningen zijn gedaan om beide ouders te traceren en met welk resultaat, een en ander conform rechtsoverweging 5.12.
6.6
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 12 maart 2014 door de rechtbank ontvangen dient te zijn,
6.7
Draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Deze beschikking is gegeven door de rechters mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mr. J.H. Dubois en mr. H.M. van Dam, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.