ECLI:NL:RBNHO:2013:12543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
C/14/144461 / FA RK 13-501
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding en gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.R. van Dolder, verzocht om de kinderbijdrage te verlagen naar nihil, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Groot, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 19 augustus 1999 zijn gehuwd en dat het huwelijk op 14 september 2004 is ontbonden. Uit dit huwelijk zijn drie minderjarige kinderen geboren. De man was verplicht een bijdrage van € 130,00 per kind per maand te betalen, welke bijdrage per 1 januari 2013 was geïndexeerd naar € 152,44 per kind per maand. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door de geboorte van een kind uit een nieuwe relatie en het verlies van inkomsten uit nevenwerkzaamheden. De vrouw betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat de man nog steeds in staat was om de bijdrage te betalen. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat is de vastgestelde kinderbijdrage te blijven betalen. Het verzoek van de man is afgewezen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de stiefvader van de kinderen ook een onderhoudsplicht heeft, wat de financiële situatie van de vrouw beïnvloedt. De rechtbank heeft de man in zijn verzoek niet in het gelijk gesteld en de oorspronkelijke bijdrage gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/14/144461 / FA RK 13-501
beschikking van 18 december 2013 betreffende de alimentatie
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. van Dolder, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Groot, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 11 maart 2013;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 2 april 2013;
- de brief, met bijlagen, van de man, ingekomen op 29 april 2013;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 5 november 2013;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 november 2013;
- het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de man van 12 november 2013;
- het bericht, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 14 november 2013.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 november 2013 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. A.R. van Dolder en de man bijgestaan door mr. M.E. Groot. Mr. van Dolder heeft ter zitting onder andere aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 19 augustus 1999 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 14 september 2004 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar van 1 juli 2004.
Deze beschikking is nadien gewijzigd door het gerechtshof te Amsterdam bij beschikking van 3 maart 2005.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
,
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
2.3
Bij de laatst genoemde beschikking is bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van
[euro] 130,00 per maand per kind moet voldoen.
2.4
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2013 [euro] 152,44 per maand per kind. De man heeft deze bijdrage tot en met november 2013 voldaan.

3.Verzoek

3.1
De man heeft verzocht de beschikking te wijzigen in die zin, dat de
kinderbijdrage wordt bepaald op nihil met ingang van de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, derhalve 11 maart 2013.
Hij stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.

4.Verweer

4.1
De vrouw heeft daartegen als verweer gevoerd dat de gestelde wijzigingen niet zodanig zijn dat die tot nihilstelling van de kinderbijdrage zou moeten leiden.

5.Beoordeling

5.1.
De man heeft in het verzoekschrift de volgende gronden aangevoerd die een wijziging van omstandigheden opleveren:
uit zijn huidige relatie is een kind geboren;
de man had bij het vaststellen van de kinderbijdrage inkomsten uit nevenwerkzaamheden van [euro] 200,00 netto per maand. Die heeft hij niet meer;
hij voldoet, naast zijn huurlasten, nog steeds de kosten van de voormalige echtelijke woning;
de vrouw is op 30 november 2012 gehuwd en zij heeft inkomsten uit arbeid.
5.2.
De vrouw heeft daarop als volgt gereageerd:
ad 1) de partner van de man is mede onderhoudsplichtig voor het uit die relatie geboren
kind;
ad 2) de man heeft inmiddels andere nevenwerkzaamheden; thans uit eigen onderneming;
ad 3) de voormalige echtelijke woning wordt verhuurd, zodat de man geen dubbele lasten
heeft;
ad 4) de vrouw is overblijfmoeder en ontvangt geen salaris, maar een beperkte
onkostenvergoeding.
5.3.
Alvorens in te gaan op de argumenten, zoals hiervoor aangegeven, overweegt de rechtbank het volgende. Door het gerechtshof Amsterdam is de behoefte van de minderjarigen destijds vastgesteld op [euro] 540,00 per maand. Nu geen van partijen de behoefte ter discussie heeft gesteld, kan van deze behoefte worden uitgegaan en bedraagt deze, geïndexeerd naar 2013, [euro] 633,21 totaal en daarmee [euro] 211,07 per kind. De vrouw en haar echtgenoot hebben met ingang van 2013 recht op een kindgebonden budget van [euro] 124,00 per maand, zodat een behoefte resteert van [euro] 509,21 per maand. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is aan partijen, gelet op de datum waarop het verzoek is ingediend, de mogelijkheid voorgehouden de bijdrage te berekenen op basis van het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen per 1 april 2013. De vrouw heeft verklaard uit te willen gaan van het rapport per januari 2013. De man heeft ter zitting zich hier niet nader over uitgelaten, hetgeen meebrengt dat de rechtbank ter berekening van de draagkracht van de man zal uitgaan van het rapport van de Werkgroep Alimentatienormen per 1 januari 2013.
5.4.
Met betrekking tot de door de man aangevoerde, en door de vrouw bestreden, argumenten overweegt de rechtbank als volgt.
De man heeft geen gegevens verstrekt met betrekking tot de hoogte van het inkomen van zijn huidige echtgenote. De rechtbank wordt hiermee niet in staat gesteld de behoefte te berekenen van het kind dat uit dit huwelijk is geboren. De rechtbank zal om die reden dezelfde benadering kiezen als partijen ten deze hebben gedaan en de voor alimentatie beschikbare draagkrachtruimte verdelen over vier kinderen.
5.5.
Uit de door de man overgelegde gegevens blijkt dat hij, naast zijn inkomsten uit arbeid, een eigen onderneming heeft, te weten [naam onderneming]. Uit zijn aangifte 2012 blijkt een negatief saldo van [euro] 216,00 op de winst- en verliesrekening, maar ook dat een bedrag van [euro] 10.320,00 ter zake van privéonttrekkingen in contanten. De man heeft, desgevraagd, verklaard niet te weten waar het geld aan is besteed, maar dat hij vermoedt dat daar boodschappen van gedaan zijn. De man heeft als productie 11 een prognose van de boekhouder voor het jaar 2013 in het geding gebracht. Uit deze prognose blijkt dat de resultaten van 2013 (uitgaande van de cijfers tot en met september 2013) positiever zijn in vergelijking met 2012. De rechtbank zal, gelet op deze omstandigheden, bij de draagkrachtberekening van de man een bedrag van [euro] 10.320,00 meenemen als resultaat uit overige werkzaamheden.
5.6.
Met betrekking tot de door de man gestelde, en door de vrouw betwiste, dubbele woonlasten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de voormalige echtelijke woning wordt verhuurd voor [euro] 975,00 per maand. De lasten met betrekking tot deze woning zijn: hypotheekrente van [euro] 639,06 per maand, premie levensverzekering van [euro] 40,28 per maand, bemiddelingskosten [euro] 72,60 per kwartaal, waterschapsbelasting van [euro] 106,55 per jaar en gemeentebelastingen van [euro] 411,14 per jaar. Dit betekent dat tegenover een totale last van (omgerekend) [euro] 746,68 per maand huurinkomsten van [euro] 975,00 per maand staan. Ook als de woning, zoals de man stelt, niet 12 maanden per jaar wordt verhuurd, zijn de inkomsten toereikend om daaruit de lasten te voldoen. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met deze post.
5.7.
Met betrekking tot de (gewijzigde) inkomenspositie van de vrouw staat vast dat de vrouw op 30 november 2012 is gehuwd, zodat haar huidige echtgenoot vanaf die datum als stiefouder onderhoudsplichtig is geworden ten opzichte van de drie minderjarige kinderen. De vrouw ontving tot aan haar samenwoning en opvolgend huwelijk een bijstandsuitkering. Ook staat vast dat de vrouw geen inkomsten uit arbeid heeft, maar met ingang van november 2012 als overblijfmoeder slechts een onkostenvergoeding ontvangt, zodat van haar zijde geen sprake is van een inbreng van enig relevant inkomen. Dit betekent ook dat de huidige echtgenoot van de vrouw - tevens de stiefvader van de minderjarigen - het gezin financieel onderhoudt. Uit de draagkrachtberekening en belastingaangifte die van de zijde van de vrouw als bijlage 6 en 7 (producties d.d. 5 november 2013) zijn overgelegd, blijkt van een inkomen van de stiefvader over 2012 van [euro] 38.375,00 (het bedrag aan jaarinkomen volgens de belastingaangifte minus de kosten ZVW). Rekening wordt gehouden met de woonlasten, de premie ziektekostenverzekering voor de stiefvader en de vrouw, het eigen risico, de overlijdensrisicoverzekering en de bijstandsnorm voor een gezin, die naar het oordeel van de rechtbank passend is bij deze feitelijke gezinssituatie. Indien dan geen rekening wordt gehouden met de kosten van het skikamp ten behoeve van de kinderen, resteert een draagkrachtruimte voor de stiefvader van [euro] 276,00, waarop in dit geval een percentage toegepast dient te worden van 45[procent], waardoor een bedrag beschikbaar is van afgerond [euro] 124,00.
De rechtbank stelt voorop dat de man omtrent de gevolgen van het bestaan van laatstgenoemde onderhoudsplicht geen concrete nadere stellingen heeft voorgedragen.
De rechtbank volstaat dan ook thans met het oordeel dat, gelet op de beschikbare draagkracht van de beide onderhoudsplichtigen, en voorts gelet op de behoefte van de minderjarigen zoals deze resteert na de bijdrage van de man zoals deze voortvloeit uit het onderstaande, en deze gezien in relatie tot de verhouding van de onderhoudsverplichting tussen de juridische ouder (in dit geval de man) en de stiefouder (in dit geval de echtgenoot van de vrouw), de stiefouder geacht kan worden in voldoende mate aan zijn onderhoudsverplichting tegemoet te komen, gelet reeds op de omstandigheid dat deze verplichting eerst per 30 november 2012 is ontstaan.
5.8.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de draagkracht van de man als volgt.
Het inkomen van de man over 2012 bedroeg, volgens de jaaropgave, [euro] 32.694,00. Hierop strekt de in deze jaaropgave ingehouden bijdrage ZVW in mindering. De rechtbank gaat voor 2013 uit van een inkomen uit loondienst van [euro] 30.526,00. De rechtbank neemt een bedrag van [euro] 10.320,00 mee als resultaat uit overige werkzaamheden, zoals onder 5.5. reeds is overwogen. Het netto besteedbaar inkomen van de man na aftrek van de inkomensheffing en de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW (verband houdende met het inkomen overige werkzaamheden) bedraagt [euro] 27.290,00 per jaar en daarmee [euro] 2.315,00 per maand. De man wordt als alleenstaande aangemerkt. Zijn aandeel in de huur bedraagt [euro] 347,00 per maand. Hierop strekt het in de bijstandsnorm begrepen bedrag voor de gemiddelde basishuur in mindering. De premie ziektekosten bedraagt [euro] 167,00 per maand. Rekening wordt gehouden met [euro] 29,00 per maand in verband met het verplicht eigen risico. Hierop strekt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel in mindering. De kosten omgangsregeling worden op [euro] 25,00 per maand gesteld, nu de vrouw heeft aangevoerd en de man niet heeft betwist, dat de omgang niet meer op regelmatige basis plaatsvindt. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook indien uitgegaan zou worden van [euro] 75,00 per maand, dat geen invloed heeft op de uiteindelijke uitkomst. Het draagkrachtloos inkomen van de man bedraagt [euro] 1.239,00 per maand, zodat hij een draagkrachtruimte heeft van [euro] 1.076,00 per maand, waarvan 70[procent] beschikbaar is voor de vier minderjarige kinderen.
5.9.
Op grond van voormelde gegevens, hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de fiscale effecten, wordt de man nog steeds in staat geacht tot betaling van de destijds vastgestelde kinderbijdrage van (na indexering) [euro] 152,44 per maand per kind. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
De rechtbank wijst erop dat de door de man verschuldigde bijdrage van [euro] 152,44 per maand per kind niet voldoende is om geheel te voorzien in hun geïndexeerde behoefte, zoals onder 5.3. is overwogen. Het restant van de behoefte kan geacht worden door de stiefvader te worden voldaan, hetgeen aansluit bij hetgeen onder 5.7 is overwogen.

6.Beslissing

De rechtbank:
Wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, rechter, in tegenwoordigheid van D.J. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013.
”Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden”.