ECLI:NL:RBNHO:2013:12286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
C/15/198631 / HA ZA 12-568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over perceel in het kader van ruilverkaveling en verjaring

In deze zaak, uitgesproken op 2 oktober 2013 door de Rechtbank Noord-Holland, staat de eigendom van een perceel centraal dat in het kader van een ruilverkaveling aan Staatsbosbeheer is toebedeeld. De eiser, aangeduid als [eiser] c.s., heeft zijn woonschip in 1976 aangemeerd aan het perceel en stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden. De rechtbank oordeelt dat de akte van toedeling, opgemaakt op 4 oktober 2002, als titel voor de rechten geldt en dat de eigendom van het perceel aan Staatsbosbeheer is toegekend, onafhankelijk van eerdere rechten. De rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn niet van toepassing is, omdat de ruilverkaveling een nieuw eigendomsrecht heeft gecreëerd. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] c.s. af en bevestigt dat Staatsbosbeheer de eigenaar is van het perceel. De rechtbank oordeelt verder dat er geen sprake is van rechtsverwerking, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het gerechtvaardigd vertrouwen wekken dat de aanspraak niet meer geldend gemaakt zal worden. De vordering tot ontruiming van het perceel door Staatsbosbeheer wordt toegewezen, evenals de vordering tot betaling van schadevergoeding voor het onrechtmatig gebruik van het perceel. De rechtbank legt een dwangsom op voor het geval [eiser] c.s. niet aan de ontruimingsverplichting voldoet. De proceskosten worden toegewezen aan Staatsbosbeheer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/198631 / HA ZA 12-568
Vonnis van 2 oktober 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
zetelend te Driebergen-Rijsenburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Sepmeijer te Den Haag,
tegen

1.[eiser],

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. R.J. Roks te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Staatsbosbeheer en [eiser] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 juni 2013 met de daarin vermelde stukken, waaronder de akte wijziging eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1976 heeft [eiser] c.s. zijn woonschip aangemeerd in de [[naam]vaart] aan het perceel kadastraal bekend als [kadastrale gegevens] (hierna: "het perceel").
2.2.
In het kadaster zijn de grenzen van het perceel als volgt vastgelegd:
2.3.
De kadastrale kaart gecombineerd met een luchtfoto van het betreffende gebied geeft het volgende beeld:
2.4.
[eiser] c.s. heeft verschillende aanlegsteigers aan het woonschip gebouwd en op de walkant van het perceel een schuur en een garage gebouwd, een tuin aangelegd en een hekwerk geplaatst.
2.5.
In 1986 is het woonschip vervangen door een woonark.
2.6.
Op 4 oktober 2002 is de eigendom van het perceel in het kader van de ruilverkaveling van het blok Waterland-Oost door inschrijving in de openbare registers van de akte van toedeling (wederom) toebedeeld aan Staatsbosbeheer.
2.7.
Op 27 maart 2008 heeft Staatsbosbeheer [eiser] c.s. en (een of meer) andere bewoners van woonschepen die gebruik maken van het perceel een gebruiksovereenkomst toegezonden. [eiser] c.s. heeft tot op heden geweigerd die gebruiksovereenkomst te ondertekenen.
2.8.
Bij brief van 24 juli 2012 heeft Staatsbosbeheer [eiser] c.s. (opnieuw) bericht dat het gebruik van het perceel onrechtmatig is en hem nogmaals in de gelegenheid gesteld om de onrechtmatige situatie te legaliseren door in te stemmen met de gebruiksovereenkomst. In diezelfde brief is aangekondigd dat indien [eiser] c.s. niet instemt met de gebruiksovereenkomst Staatsbosbeheer hem in rechte zal betrekken en de ontruiming van het perceel zal vorderen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Staatsbosbeheer vordert – samengevat – dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat Staatsbosbeheer eigenaar is van het perceel [kadastrale gegevens];
II. [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt om binnen tien dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis de strook grond gelegen op het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens] te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag en met machtiging van Staatsbosbeheer om de ontruiming zonodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [eiser] c.s.;
III. [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de ontruiming;
IV. [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een vergoeding van € 5.414,50 per jaar ter zake van het gebruik van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens];
V. [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[eiser] c.s. vordert – na wijziging van eis, samengevat – dat de rechtbank:
I. primair: voor recht verklaart dat [eiser] c.s. eigenaar is van het door [eiser] c.s. in gebruik zijnde gedeelte van het perceel [kadastrale gegevens];
II. subsidiair: Staatsbosbeheer veroordeelt tot medewerking om in redelijkheid te onderhandelen over een koopovereenkomst van het door [eiser] c.s. in gebruik zijnde gedeelte van het perceel [kadastrale gegevens];
III. meer subsidiair: Staatsbosbeheer veroordeelt tot medewerking om in redelijkheid te onderhandelen over een gebruiksovereenkomst met [eiser] c.s. met betrekking tot het door [eiser] c.s. in gebruik zijnde gedeelte van het perceel [kadastrale gegevens];
IV. Staatsbosbeheer veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.5.
Staatsbosbeheer voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
De eerste vordering van Staatsbosbeheer in conventie en de primaire vordering van [eiser] c.s. in reconventie zien beide op de vraag wie eigenaar is van het perceel en lenen zich daarom voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Niet in geschil is dat Staatsbosbeheer al (eerder) eigenaar is geworden van het perceel voordat [eiser] c.s. hun woonschip aanmeerden aan of bij het perceel. [eiser] c.s. stelt zich primair echter op het standpunt dat hij na dat aanmeren door extinctieve dan wel verkrijgende verjaring eigenaar van het perceel is geworden.
4.3.
De rechtbank stelt voor de beoordeling van dit geschilpunt eerst vast dat [eiser] c.s. erkent niet van meet af aan bezitter te goeder trouw te zijn geweest. Voor de verkrijging door verjaring, na 20 jaar, van de rechtsvordering tot beëindiging van onrechtmatig gebruik (extinctieve verjaring) is vereist dat [eiser] c.s. bezitter is van het perceel. Bezit is ingevolge 5:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het houden van een zaak voor zichzelf. Dat betekent dat de bezitter er vanuit gaat dat hij en niet een ander de rechthebbende op de zaak is en dat die houding naar buiten toe ook kenbaar is. Gelet op de toelichting van [eiser] c.s. ter zitting over de wijze waarop zijn woonsituatie is ontstaan, namelijk dat hij de woonboot in 1976 naar het perceel heeft gevaren om zijn zus te helpen om haar woonark leeg te ruimen en dat hij toen daar met de woonboot is blijven liggen, is niet aannemelijk dat hij er vanuit ging dat hij het perceel toen is gaan bezetten in de veronderstelling of met de bedoeling zich zelf als rechthebbende te gaan beschouwen. Enig contact of contract met een ander en al helemaal niet met de eigenaar Staatsbosbeheer over het verkrijgen van enig recht op het perceel is er voor 2008 ook nooit geweest. Ook is niet gesteld dat, althans op welk moment, [eiser] c.s. zich later naar buiten toe alsnog als rechthebbende op het perceel is gaan beschouwen en gedragen, althans niet voor 8 maart 2011 toen de toenmalige advocaat van [eiser] c.s. zich (voor het eerst) op het standpunt is gaan stellen dat [eiser] c.s. door verjaring eigenaar is geworden. Er zou dus nog nader onderzoek nodig zijn om vast te stellen of en vanaf wanneer [eiser] c.s. zich (te kwader trouw) als bezitter is (kunnen) gaan beschouwen en of sedertdien de verjaringstermijn is verstreken. De rechtbank kan echter dat nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen over verjaring achterwege laten, omdat er een andere reden is die meebrengt dat verjaring sowieso niet tot eigendomsverkrijging heeft kunnen leiden.
4.4.
Op 4 oktober 2002 is de eigendom van het perceel immers in het kader van ruilverkaveling bij akte toebedeeld aan Staatsbosbeheer. Op grond van artikel 208 lid 2 van de destijds van toepassing zijnde Landinrichtingswet (hierna: Lw) geldt de akte van toedeling als titel voor de daarin omschreven rechten en worden de daarin omschreven onroerende zaken door de inschrijving van de akte in de openbare registers verkregen. Door deze ruilverkaveling is dan ook een nieuw recht ontstaan, een originaire eigendomsverkrijging, waarvan het bestaan en de inhoud onafhankelijk is van het bestaan en de inhoud van eerdere rechten (zie gerechtshof Amsterdam 11 juli 2002, LJN: AT8676). Zowel een reeds voltooide verjaring als een voor de ruilverkaveling aangevangen termijn van verjaring is voor het door de ruilverkaveling ontstane eigendomsrecht derhalve zonder betekenis. Dat geldt evenzeer in het geval door de ruilverkaveling in de feitelijke situatie van een perceel niets verandert.
4.5.
[eiser] c.s. stelt zich evenwel op het standpunt dat de gevolgen van de ruilverkaveling niet tegen hem kunnen worden ingeroepen, omdat aan een aantal vereisten voor ruilverkaveling niet is voldaan. [eiser] c.s. stelt in dat verband onder andere dat de landinrichtingscommissie niet in ten minste twee dag- of nieuwsbladen een openbare kennisgeving heeft gedaan van de ruilverkaveling. Staatsbosbeheer betwist dat kennisgeving niet heeft plaatsgevonden en heeft ter onderbouwing van die stelling zowel een kopie van De Typhoon, Dagblad voor de Zaanstreek, van 11 november 1987 als opdrachten van de secretaris van de Landinrichtingscommissie tot plaatsing van een bericht over de tervisielegging van de lijst van rechthebbenden in vier bladen, waaronder de Typhoon, overgelegd voor diezelfde datum. Daartegenover heeft [eiser] c.s. niet meer aangevoerd dan de niet nader onderbouwde stelling dat De Typhoon niet een in zijn omgeving verschijnend blad zou zij. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding Staatsbosbeheer niet te volgen in het geleverde bewijs van kennisgeving in (meer dan) twee bladen van tervisielegging van de lijst met rechthebbenden, zodat de stelling van [eiser] c.s. over gebreken in de kennisgeving, nog daargelaten of juistheid van die stelling in onderhavige zaak tot een ander oordeel zou moeten leiden, feitelijke grondslag mist. Deze stelling wordt dan ook gepasseerd.
4.6.
Voorts stelt [eiser] c.s. dat hij ten onrechte door de landinrichtingscommissie niet als rechthebbende c.q. belanghebbende is aangemerkt en ten onrechte niet op de hoogte is gesteld van de ruilverkaveling. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. In artikel 161 Lw is bepaald dat de landinrichtingscommissie voor elk blok een zo volledig mogelijke lijst van rechthebbenden samenstelt met vermelding van de aard en omvang van ieders recht. Ingevolge artikel 1 Lw wordt als rechthebbende aangemerkt de eigenaar en hij, die een niet onder de omschrijving van eigenaar genoemd zakelijk recht of een recht van huur heeft op tot het blok behorende onroerende goederen. Als eigenaar wordt aangemerkt hij, die eigenaar is van een tot het blok behorende onroerende zaak en hij, aan wie een recht van opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort. Uit het bepaalde in artikel 53 Lw blijkt dat de lijst met eigenaren wordt opgesteld aan de hand van de kadastrale registratie. Ingevolge artikel 168 lid 2 Lw worden alle bij de landinrichtingscommissie bekende belanghebbenden ook rechtstreeks bij (aangetekende) brief in kennis gesteld van de terinzagelegging van de lijst met rechthebbenden.
Vaststaat echter dat [eiser] c.s., ook toentertijd, niet in de kadastrale registratie als eigenaar stond vermeld. Voor zover [eiser] c.s. van mening is dat hij eerder reeds door verjaring eigenaar was geworden van het perceel, had het op zijn weg gelegen dat kenbaar te maken door de verjaring te laten inschrijven in het kadaster en, zo die verjaring later zou zijn voltooid, jegens de Landinrichtingscommissie kenbaar moeten maken dat hij door verjaring eigenaar was geworden, althans dat hij die verkrijging pretendeert. Dat heeft hij niet gedaan. De stelling van [eiser] c.s. dat hij toch als rechthebbende in de zin van de Landinrichtingswet had moeten worden aangemerkt, omdat hij een gebruiksrecht op het perceel had, slaagt ook niet. Het enkele feit dat [eiser] c.s. het perceel gebruikt, brengt immers nog niet mee dat hij onder de hiervoor bedoelde definitie van rechthebbende valt. Vaststaat voorts dat [eiser] c.s. geen toestemming van Staatsbosbeheer heeft gekregen om het perceel te gebruiken. Het vorenstaande brengt mee dat de Landinrichtingscommissie ten tijde van de ruilverkaveling geen enkele aanleiding had [eiser] c.s. als rechthebbende aan te merken. Uit het voorgaande volgt dat de landinrichtingscommissie niet op de hoogte was van het feit dat [eiser] c.s. zich als belanghebbende beschouwde. Daar komt nog bij dat ingevolge artikel 168 lid 4 Lw op het niet-ontvangen van de kennisgeving over de tervisielegging van de lijst van rechthebbenden geen beroep kan worden gedaan. De stelling dat een gebrek in de kennisgeving er toe heeft geleid dat niet is voldaan aan de vereisten voor ruilverkaveling en daarom die ruilverkaveling niet aan [eiser] c.s. zou kunnen worden tegengeworpen, mist derhalve ook feitelijke grondslag.
4.7.
Het betoog van [eiser] c.s. dat Staatsbosbeheer de gevolgen van de ruilverkaveling in redelijkheid en billijkheid niet tegen hem kan inroepen, omdat Staatsbosbeheer onzorgvuldig en in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, slaagt evenmin. Nog daargelaten dat [eiser] c.s. zijn stelling dat Staatsbosbeheer hem bewust niet op de hoogte heeft gebracht van de ruilverkaveling onvoldoende concreet heeft onderbouwd, is gesteld noch gebleken op grond waarvan op Staatsbosbeheer de verplichting zou rusten om [eiser] c.s. van de ruilverkaveling op de hoogte te stellen.
4.8.
De conclusie van het vorenstaande is derhalve dat door de ruilverkaveling op 4 oktober 2002 een nieuw eigendomsrecht voor Staatsbosbeheer is ontstaan, ongeacht of op dat moment reeds sprake was van een reeds voltooide verjaring.
4.9.
Een eventueel op 5 oktober 2002, als er van uit gegaan moet worden dat [eiser] c.s. toen wel bezitter was, aangevangen verjaringstermijn is vervolgens tijdig gestuit door de schriftelijke aanmaning van Staatsbosbeheer van 24 juli 2012 die binnen zes maanden is gevolgd door het instellen van de eis in de onderhavige zaak. Van een na de ruilverkaveling voltooide verjaring kan dus ook geen sprake zijn.
4.10.
[eiser] c.s. stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking, omdat Staatsbosbeheer vanaf 1976 geen enkele aanspraak heeft gemaakt op het perceel, terwijl zij wist dat het door [eiser] c.s. werd gebruikt. Staatsbosbeheer heeft door die opstelling bij [eiser] c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat [eiser] c.s. het perceel in eigendom had en het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid als [eiser] c.s. na 36 jaar het bezit van het perceel verliest, aldus [eiser] c.s.
4.11.
Ook voor dit argument geldt dat door de ruilverkaveling nieuwe (eigendoms)rechten zijn ontstaan, waardoor aan een beroep op rechtsverwerking voorbij moet worden gegaan. De rechtbank wijst er voorts op dat voor rechtsververwerking meer nodig is dan enkel tijdsverloop, zoals bij verjaring het geval is. Vereist is dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een aanspraak niet meer geldend gemaakt zal worden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Het enkele feit dat [eiser] c.s. in het verleden tweemaal aanslagen voor het eigenarengedeelte van de onroerende zaakbelasting rechtstreeks van de gemeente Waterland heeft ontvangen en ook rechtstreeks aan de gemeente Waterland heeft betaald, is daarvoor niet voldoende, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat Staatsbosbeheer als eigenaar jegens [eiser] c.s. een handeling heeft verricht waaraan vertrouwen zou kunnen worden ontleend.
4.12.
Een en ander betekent dat Staatsbosbeheer nog altijd eigenaar is van het perceel. De door Staatsbosbeheer gevorderde verklaring van recht zal dan ook worden toegewezen en die van [eiser] c.s. afgewezen.
in conventie voorts
4.13.
Nu tussen Staatsbosbeheer en [eiser] c.s. geen gebruiksovereenkomst tot stand is gekomen en gesteld noch gebleken is dat Staatsbosbeheer op andere wijze toestemming aan [eiser] c.s. voor gebruik heeft gegeven, maakt [eiser] c.s. zonder recht of titel gebruik van het perceel.
4.14.
Het eigendomsrecht, zo volgt uit artikel 5:1 BW, geeft de eigenaar de bevoegdheid om over de betreffende zaak te beschikken, waaronder het recht om daarvan gebruik te maken met uitsluiting van ieder ander. In beginsel hoeft Staatsbosbeheer dan ook niet te dulden dat een ander – voor zover geen sprake is van gebruikt als openbare (water)weg - op enige wijze gebruik maakt van haar perceel en kan zij vorderen dat haar eigendomsrecht wordt gerespecteerd. Dit laatste kan slechts anders zijn indien met die bevoegdheid misbruik van recht wordt gemaakt, hetgeen niet snel wordt aangenomen. Van misbruik is onder meer sprake als de uitoefening van de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of de onevenredigheid tussen de wederzijdse belangen in aanmerking genomen de rechthebbende in redelijkheid niet tot uitoefening van die bevoegdheid kan komen.
4.15.
Volgens [eiser] c.s. maakt Staatsbosbeheer in dit geval misbruik van recht door ontruiming te vorderen, terwijl het perceel ook aan [eiser] c.s. verkocht kan worden. Staatsbosbeheer heeft echter verklaard dat als gevolg van landelijk beleid verkoop niet aan de orde is, omdat Staatsbosbeheer tot doel heeft natuur- en recreatiegebieden te behouden door toekomstige generaties. Anders dan [eiser] c.s. betoogt, brengt deze opstelling niet mee dat sprake is van misbruik van recht. Het staat Staatsbosbeheer immers vrij zelf te bepalen of zij het perceel wenst te verkopen of niet en de reden die zij aanvoert voor haar weigering tot verkoop is een legitieme reden. De stelling van [eiser] c.s. dat Staatsbosbeheer met haar weigering tot verkoop over te gaan geen ander doel heeft dan de belangen van [eiser] c.s. te schaden, is door [eiser] c.s. dan ook onvoldoende concreet onderbouwd en zal worden gepasseerd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.16.
De stelling van [eiser] c.s. dat Staatsbosbeheer in redelijkheid niet tot ontruiming van het perceel kan komen gelet op de onevenredigheid tussen haar belang bij uitoefening van de bevoegdheid tot ontruiming en het belang van [eiser] c.s. dat daarmee wordt geschaad, wordt door de Staatsbosbeheer eveneens betwist. De rechtbank overweegt hieromtrent dat [eiser] c.s. weliswaar een groot belang heeft bij voortzetting van het gebruik, maar met dat belang heeft Staatsbosbeheer rekening gehouden door een gebruiksovereenkomst aan te bieden op grond waarvan [eiser] c.s. het gebruik van het perceel tegen vergoeding kan voortzetten. [eiser] c.s. heeft tot op heden geweigerd een dergelijke overeenkomst te sluiten en niet willen meewerken aan formalisering van het huidige gebruik. Bij deze stand van zaken en afgezet tegen het belang dat Staatsbosbeheer heeft bij het behoud van haar rechten als eigenaar, waaronder begrepen het recht tot revindicatie van het perceel, kan niet gezegd worden dat Staatsbosbeheer geen belang heeft bij de toewijzing van de ontruimingsvordering en zij onredelijk handelt door het huidige gebruik van het perceel door middel daarvan te beëindigen. Van misbruik van recht door ontruiming te vorderen is derhalve geen sprake. De vordering tot ontruiming van het perceel zal dan ook worden toegewezen, evenals de vordering [eiser] c.s. te verbieden het perceel opnieuw in gebruik te nemen.
4.17.
Partijen verschillen voorts van mening over het precieze verloop van de kadastrale grens van het perceel, welk geschilpunt nog van belang is voor de vraag hoever de ontruimingsverplichting van [eiser] c.s. strekt. Staatsbosbeheer stelt zich op het standpunt dat de kadastrale grens van het perceel door de [[naam]vaart] loopt en dat het water waarin de woonark zich bevindt bij haar perceel hoort. [eiser] c.s. stelt daarentegen dat de kadastrale grens van het perceel gelijk loopt aan de oeverlijn en dat het water waarin de woonark zich bevindt, hoort bij perceel [nummer] dat eigendom is van de provincie Noord-Holland.
4.18.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De juistheid van de onder 2.2 weergegeven kadastrale kaart heeft [eiser] c.s. niet betwist en Staatsbosbeheer heeft onweersproken gesteld dat die kadastrale kaart door middel van een computerprogramma is gelegd op een andere kaartlaag bestaande uit een luchtfoto. Op die onder 2.3 weergegeven gecombineerde kaart is zichtbaar dat de kadastrale grens van het perceel door de [[naam]vaart] loopt en dat de woonark van [eiser] c.s. zich weliswaar bevindt in het water maar boven het perceel van Staatsbosbeheer.
De eigendom van de grond omvat ingevolge artikel 5:20, eerste lid, aanhef en sub d, BW weliswaar niet mede het zich daarboven bevindende water dat in open gemeenschap staat met water op het erf van een ander zoals in dit geval de [[naam]vaart] die - zo is ook niet in geschil - (mede) toebehoort aan de provincie Noord-Holland, zodat de vloeistof als zodanig een res nullius is, maar dat brengt niet mee dat anderen dan de eigenaar zonder meer de bevoegdheid hebben het water boven de grond permanent in gebruik te nemen. Ingevolge artikel 5:21 lid 1 BW omvat de bevoegdheid van de eigenaar van de grond om deze te gebruiken immers mede de bevoegdheid om het gebruik van de ruimte daarboven – in dit geval het water – door een ander te verbieden. [eiser] c.s. mag het water boven de grond van het perceel derhalve (anders dan als openbaar vaarwater) niet zonder toestemming van Staatsbosbeheer gebruiken. Nu Staatsbosbeheer die toestemming niet heeft gegeven en partijen geen gebruiksovereenkomst hebben gesloten, dient [eiser] c.s. ook het gebruik van het water boven het perceel van Staatsbosbeheer te staken. [eiser] c.s. zal derhalve niet alleen het in gebruik zijnde gedeelte van de oever inclusief de gerealiseerde veranderingen en/of toevoegingen moeten ontruimen, maar ook de woonark van het water boven het perceel moeten verwijderen.
4.19.
Gelet op de tijd die met de ontruiming is gemoeid, ziet de rechtbank aanleiding een langere ontruimingstermijn dan gevorderd te bepalen, te weten één maand. De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd. Wel zullen de dwangsommen worden gemaximeerd als in het dictum vermeld.
4.20.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf uit te doen voeren, zal eveneens worden toegewezen, zij het dat de rechtbank aanleiding ziet gebruik van die machtiging eerst toe te staan nadat is gebleken dat de gevorderde dwangsommen het beoogde effect niet ressorteren. De onder III gevorderde veroordeling in de kosten van de ontruiming zal echter worden afgewezen. Hoewel die kosten ingevolge artikel 3:299 lid 3 BW in beginsel ten laste van de geëxecuteerde komen, kan de geëxecuteerde niet reeds in het ontruimingsvonnis tot betaling van en nog onbekend bedrag aan executiekosten worden veroordeeld. Reden hiervoor is dat alleen kosten die in redelijkheid zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, hetgeen niet op voorhand kan worden beoordeeld. Voor zover tussen partijen geschil blijkt te bestaan over de omvang van de redelijke kosten van ontruiming zal Staatsbosbeheer een nieuwe procedure aanhangig moeten maken om de omvang van de door haar te verhalen executiekosten vastgesteld te krijgen.
4.21.
Op 27 maart 2008 heeft Staatsbosbeheer aan [eiser] c.s. een voorstel voor een gebruiksovereenkomst toegezonden waarin – kort gezegd – is vastgelegd dat [eiser] c.s. het perceel mag gebruiken tegen een vergoeding van € 5.414,50 per jaar. [eiser] c.s. heeft geweigerd die gebruiksovereenkomst te ondertekenen, maar heeft het gebruik van het perceel wel voortgezet. Staatsbosbeheer stelt zich op het standpunt dat [eiser] c.s. daarmee onrechtmatig heeft gehandeld waardoor Staatsbosbeheer schade heeft geleden bestaande uit gemiste gebruiksvergoedingen. Dat standpunt is door [eiser] c.s. op zich niet betwist. [eiser] c.s. betwist echter wel de hoogte van de door Staatsbosbeheer gevorderde schadevergoeding en stelt dat die gebruiksvergoeding, waarop Staatsbosbeheer zich baseert, exorbitant hoog is in vergelijking met de tarieven die het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (voorheen Domeinen) en Stadsdeel Amsterdam-Noord hanteren. Volgens Staatsbosbeheer is de gebruiksvergoeding gebaseerd op de vergoedingen die de provincie Noord-Holland in die tijd hanteerde en zij wijst erop dat op basis van die tarieven in het verleden ook overeenkomsten met gebruikers van andere ligplaatsen zijn gesloten. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] c.s. had het echter op de weg van Staatsbosbeheer gelegen nadere gegevens te verschaffen over de omvang van de schade. Nu zij dat heeft nagelaten, is onvoldoende onderbouwd dat de schade in de afgelopen vijf jaren € 5.414,50 per jaar heeft bedragen. Omdat [eiser] c.s. niet heeft betwist dat Staatsbosbeheer schade heeft geleden, zal de rechtbank de schade op de voet van artikel 6:97 BW zelf begroten. Voor de begroting sluit de rechtbank aan bij de waarde van het perceel en het rendement dat Staatsbosbeheer bij belegging had kunnen genereren. Uit door partijen overgelegde waarderingen van het perceel op grond van de Wet waardering onroerende zaken is in de loop der jaren een waarde van circa vijftig duizend euro aan het perceel toegekend. Afgezet tegen een algemeen gebruikelijk rendement van 4%, zoals ook de wetgever in het kader van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 aanhoudt in box 3, schat de rechtbank schade op € 2.000,- per jaar. Ten overvloede merkt de rechtbank hier bij op dat dat niet wil zeggen dat dit bedrag ook gehanteerd zou moeten worden in het kader van een mogelijk nog te sluiten gebruiksovereenkomst.
De gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding is als volgt toewijsbaar.
4.22.
[eiser] c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staatsbosbeheer worden begroot op:
- dagvaarding €  99,67
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal €  1.578,67
De daarover gevorderde wettelijke rente komt ook voor toewijzing in aanmerking.
in reconventie voorts
4.23.
Ook de subsidiaire vordering van [eiser] c.s. om Staatsbosbeheer te veroordelen tot verkoop van het perceel zal worden afgewezen. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.15 reeds is overwogen is het aan Staatsbosbeheer zelf om te bepalen of zij al dan niet tot verkoop van het perceel overgaat en kan zij daartoe niet worden verplicht. De vordering mist derhalve grondslag.
4.24.
Meer subsidiair vordert [eiser] c.s. – kort gezegd – Staatsbosbeheer te veroordelen de onderhandelingen over een gebruiksovereenkomst te hervatten. [eiser] c.s. legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser] c.s. een groot woonbelang heeft bij het sluiten van een gebruiksovereenkomst en dat de tot op heden door Staatsbosbeheer aangeboden gebruiksvergoeding om meerdere redenen onredelijk is en Staatsbosbeheer onredelijke eisen stelt aan de verplichtingen tot oplevering bij het einde van de overeenkomst.
4.25.
De rechtbank stelt voorop dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn (Hoge Raad 12 augustus 2005, LJN: AT7337). Niet in geschil is dat Staatsbosbeheer en [eiser] c.s. hebben overlegd over een gebruiksovereenkomst, maar daarover geen overeenstemming hebben bereikt. Dat Staatsbosbeheer daarbij bij [eiser] c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat een gebruiksovereenkomst tot stand zou komen die voldoet aan de voorwaarden van [eiser] c.s., heeft [eiser] c.s. onvoldoende onderbouwd. Het overleg tussen partijen heeft niet tot overeenstemming geleid, omdat partijen het niet eens konden worden over de hoogte van de gebruiksvergoeding en over de omvang of inhoud van de verplichting van [eiser] c.s. van oplevering van het perceel vrij van verontreiniging bij beëindiging van de overeenkomst. [eiser] c.s. heeft zich later bovendien op het standpunt gesteld dat een gebruiksvergoeding niet nodig was, omdat hij eigenaar was (geworden) van het perceel. Het (wederzijds) afbreken van de onderhandelingen is onder deze omstandigheden niet onaanvaardbaar, zodat er geen grond is om Staatsbosbeheer te veroordelen tot het hervatten van de onderhandelingen met [eiser] c.s.. Het meer subsidiair gevorderde zal derhalve ook worden afgewezen.
4.26.
[eiser] c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Staatsbosbeheer worden begroot op:
- salaris advocaat
452,00(2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal €  452,00
De – alleen – in reconventie gevorderde nakosten en daarover gevorderder wettelijke rente zijn als volgt toewijsbaar,

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart van recht dat Staatsbosbeheer eigenaar is van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens],
5.2.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk om binnen één (1) maand na betekening van dit vonnis de strook grond ter grootte van circa 0,02.50 ha gelegen op het perceel kadastraal bekend als gemeente [kadastrale gegevens], met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, inclusief de door [eiser] c.s. gerealiseerde veranderingen en/of toevoegingen, waaronder de door [eiser] c.s. daar aangemeerde woonark, de door hen gerealiseerde schuur, garage, aanlegsteigers, pont en schutting en beplantingen, te ontruimen en ontruimd te houden en het perceel leeg en schoon ter vrije en algehele beschikking van Staatsbosbeheer te stellen en na ontruiming niet wederom zonder toestemming van Staatsbosbeheer in gebruik te nemen,
5.3.
veroordeelt [eiser] c.s. om aan Staatsbosbeheer een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] c.s. niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.4.
machtigt Staatsbosbeheer om, nadat de onder 5.3 bedoelde maximale dwangsom is bereikt door het verstrijken van de termijn van 40 dagen, met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [eiser] c.s. in gebreke blijft aan het onder 5.2 van dit vonnis bepaalde te voldoen, een en ander met inachtneming van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv,
5.5.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk aan Staatsbosbeheer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een schadevergoeding van € 2000 (tweeduizend euro) per jaar ter zake van het gebruik van het perceel over de periode april 2008 tot de dag der algehele ontruiming van het perceel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over de tot aan de dagvaarding reeds verstreken jaartermijnen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Staatsbosbeheer tot op heden begroot op € 1.578,67, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Staatsbosbeheer tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.12.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 977