ECLI:NL:RBNHO:2013:11962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
C-15-188466 - HA ZA 12-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bouwvergunning en schadevergoeding door gemeente

In deze zaak heeft de Stichting Ons Witte Huis een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend in 2007, die in 2009 positief werd beoordeeld na een vrijstellingsprocedure. Echter, tegen deze beslissing werd bezwaar gemaakt door derden, wat leidde tot het intrekken van het primaire besluit in 2010. De rechtbank oordeelt dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was, maar wijst de vordering van de Stichting tot schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. De Stichting had geen schade geleden door het intrekken van de bouwvergunning, aangezien de subsidies niet verleend waren op inhoudelijke gronden en niet vanwege het onrechtmatige besluit. De Gemeente Beverwijk had ook onrechtmatig gehandeld door niet tijdig bezwaar te maken tegen een provinciaal subsidiebesluit, maar ook hier ontbreekt het causaal verband met de schade van de Stichting. De vorderingen van de Stichting worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/188466 / HA ZA 12-17
Vonnis van 26 juni 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING ONS WITTE HUIS,
gevestigd te Beverwijk,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Spanjer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BEVERWIJK,
zetelend te Beverwijk,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Beijering-Beck.
Partijen zullen hierna de Stichting en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 april 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2012
  • de akte, tevens houdende wijziging van eis, van de Stichting
  • de antwoordakte van de Gemeente
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

betreffende de bouwvergunning

2.1.
De Stichting is voornemens vrijetijdsbesteding aan kinderen en professionele kinderopvang aan te bieden. Zij heeft in 2006 het plan opgevat om een nieuw onderkomen te realiseren voor deze activiteiten. Ter financiering van dit plan voorzag het te bouwen complex tevens in de bouw van 10 koopappartementen (hierna ook: het project ‘De Zeeduinen’). Na overleg met de Gemeente heeft de Stichting op 2 april 2007 een (eerste) aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor het project ‘De Zeeduinen’.
2.2.
Bij brief van 11 september 2007 heeft de Gemeente de Stichting laten weten dat zij, gelet op het feit dat de Provincie Noord-Holland bereid was het vigerende streekplan te wijzigen, mogelijkheden zag om in plaats van de meer tijdrovende vrijstellingsprocedure op grond van het eerste lid de kortere procedure op grond van het tweede lid van artikel 19 Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) oud te doorlopen. Naar aanleiding daarvan heeft de Stichting op 28 november 2007 een nieuwe (tweede) aanvraag op basis van het tweede lid van genoemd artikel ingediend.
2.3.
Bij besluit van 14 april 2009 (hierna: het primaire besluit) heeft de Gemeente aan de Stichting op grond van artikel 19, tweede lid, Wro (oud), met vrijstelling van het geldende bestemmingsplan, een bouwvergunning verleend. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Na verkregen advies van de Commissie voor de behandeling van de bezwaarschriften heeft de Gemeente alsnog de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, Wro in gang gezet.
2.4.
Bij beslissing op bezwaar van 7 september 2010 heeft de Gemeente het primaire besluit herroepen, aan de Stichting vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid, Wro en een bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 18 juli 2011 heeft de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep op 14 november 2012 eveneens ongegrond verklaard.
2.5.
De Stichting heeft tot op heden geen aanvang gemaakt met de bouw van het project ‘De Zeeduinen’.
betreffende de aanvraag van rijkssubsidie
2.6.
Bij aanvraag gedateerd op 6 juni 2008 heeft de Stichting bij het ministerie van SZW een subsidie aanvraag ingevolge de Subsidieregeling kinderopvang ingediend (de eerste subsidieaanvraag). Blijkens het hierna te noemen besluit op bezwaar van het Ministerie van SZW, verzonden op 9 maart 2010, op een tweede aanvraag, is de eerste subsidieaanvraag op 15 oktober 2008 afgewezen omdat het project ‘De Zeeduinen’ niet voldoende aansloot bij de in de Subsidieregeling kinderopvang genoemde thema’s, omdat het projectplan onduidelijk was en geen consistent geheel vormde. Bij beschikking van 27 februari 2009 heeft de Minister het tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
De Stichting heeft een tweede subsidieaanvraag, gedateerd op 21 augustus 2009, ingevolge voormelde Subsidieregeling gedaan. Bij beschikking van 24 december 2009 is de aanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb (herhaalde aanvraag) afgewezen. Het bezwaarschrift tegen deze beschikking is bij besluit op bezwaar van 9 maart 2010 ongegrond verklaard.
In dit laatste besluit op bezwaar is (onder meer) overwogen dat de omstandigheid dat de bouwvergunningen niet rond waren ten tijde van de beschikking van 15 oktober 2008 geen grond tot afwijzing van de eerste subsidieaanvraag heeft gevormd en dat de veranderde status van de bouwvergunningen dus ook geen aanleiding geeft tot een andere beslissing.
betreffende de aanvraag van provinciale subsidie
2.7.
Bij brief van 15 april 2011 heeft de Gemeente, mede ten behoeve van de Stichting, op grond van de Uitvoeringsregeling Multifunctionele Accommodaties Noord-Holland 2009-2012 bij de provincie Noord-Holland (hierna: de Provincie) een subsidieaanvraag ingediend voor het project ‘De Zeeduinen’. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft de Provincie besloten geen subsidie te verstrekken (hierna: het subsidiebesluit). Zij heeft dit besluit aldus toegelicht dat het project ‘De Zeeduinen’ niet voldoet aan de definitieomschrijving van ‘multifunctionele accommodatie’ - waarvoor de subsidie bestemd was - omdat het project ‘De Zeeduinen’ niet gericht is op het verbeteren van de leefbaarheid in Wijk aan Zee en geen sprake is van een algemeen toegankelijke locatie.
Bij besluit op bezwaar van 4 oktober 2011 heeft de Provincie het door de Gemeente tegen het subsidiebesluit ingediende bezwaarschrift, wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar is geen beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert de Stichting,  samengevat -
verklaring voor recht dat het primaire besluit jegens de Stichting onrechtmatig is,
verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens de Stichting heeft gehandeld door niet tijdig bezwaar te maken tegen het subsidiebesluit (van de Provincie d.d. 4 mei 2011),
veroordeling van de Gemeente tot betaling van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen bedoeld onder 1) en 2), op te maken bij staat,
veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 350.000,00 bij wijze van voorschot, te vermeerderen met rente,
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met (na)kosten en rente.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

1. het primaire besluit

4.1.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij (vertragings)schade lijdt doordat de Gemeente bij de beoordeling van haar bouwaanvraag de verkeerde procedure heeft gevolgd. Als gevolg daarvan heeft de Gemeente immers het primaire besluit moeten intrekken, waarna zij eerst op 7 september 2010, derhalve bijna 3,5 jaar na de eerste aanvraag, alsnog een (correcte) bouwvergunning heeft verleend. Had de Gemeente van meet af aan de juiste procedure gevolgd, dan zou de Stichting reeds op 14 april 2009 over een deugdelijke bouwvergunning hebben beschikt. Volgens de Stichting heeft de Gemeente aldus onrechtmatig gehandeld en is zij op de voet van HR 10 april 2009 (LJN BH 2598) schadeplichtig. De schade bestaat volgens de Stichting uit a) de misgelopen ministeriële subsidie, b) toegenomen bouwkosten als gevolg van het tijdsverloop, en c) gederfde inkomsten.
4.2.
De Gemeente voert - voor zover relevant - de volgende verweren. De Gemeente betwist aansprakelijkheid voor de beweerde schade, onder meer omdat het primaire besluit ertoe strekt te vergunnen wat de Stichting heeft gevraagd. Volgens de Gemeente heeft de Stichting vanaf 14 april 2009 onafgebroken over een bouwvergunning beschikt, waarmee de zaak essentieel afwijkt van het geval waarover de Hoge Raad in zijn arrest van 10 april 2009 heeft beslist en waarin als gevolg van een onjuiste procedure enige tijd
nietwerd beschikt over een bouwvergunning. Voorts stelt de Gemeente dat het vereiste conditio sine qua non verband tussen het primaire besluit en de schade ontbreekt. Daarnaast stelt de Gemeente zich op het standpunt dat de vertragingschade als gevolg van de toegenomen bouwkosten hoe dan ook niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze, indien daarvan al sprake is, door Ons Witte Huis Bouw B.V./C.V (hierna: de B.V./C.V) en niet door de Stichting is geleden.
4.3.
Anders dan de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit als onrechtmatig moet worden bestempeld. De Gemeente heeft dit besluit wegens strijd met de wet, want genomen na toepassing van de verkeerde procedure, herroepen en daarmee de facto de onrechtmatigheid van het primaire besluit erkend. In beroep bij de rechtbank en in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestuursrechter niet tot een ander oordeel over het primaire besluit gekomen. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer het door de Stichting genoemde arrest van de Hoge Raad) betekent dit dat het besluit onrechtmatig is.
Niettemin zal de rechtbank de vorderingen van de Stichting afwijzen en wel op grond van de volgende overwegingen. In navolging van partijen zal de rechtbank daarbij een onderscheid maken tussen de verschillende (gestelde) schadeposten.
a) mislopen ministeriële subsidie
4.4.
Allereerst stelt de rechtbank met de Gemeente vast dat er geen causaal verband is tussen het primaire besluit en het niet toekennen door de minister van SZW van subsidie ingevolge de Subsidieregeling kinderopvang
.
Uit de overgelegde correspondentie van SZW en met name het besluit op bezwaar van 9 maart 2010 (zie 2.6) blijkt met zoveel woorden dat zowel de eerste als de tweede subsidieaanvraag op inhoudelijke gronden (onvoldoende aansluiting bij de in de Subsidieregeling genoemde thema’s) is afgewezen en
nietvanwege de status van de bouwvergunning. Expliciet is overwogen dat de veranderde status van de bouwvergunningen
dusgeen aanleiding geeft tot een andere beslissing. Bij die stand van zaken passeert de rechtbank het enkele aanbod van de Stichting, om te bewijzen dat de subsidieaanvraag is afgewezen vanwege het niet-gereed zijn van de bebouwing, als onvoldoende gespecificeerd. Nu deze (gestelde) schade niet in verband staat met het primaire besluit, komt deze niet in aanmerking voor vergoeding.
b) opgelopen bouwkosten
4.5.
Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat deze schade evenmin voor vergoeding in aanmerking komt. Niet weersproken is immers de stelling van de Gemeente dat de Stichting een aparte vennootschap (een B.V en/of C.V) heeft opgericht, waarin de (bouw)kosten en aangegane verplichtingen ter zake het project ‘De Zeeduinen’ zijn ondergebracht, zodat moet worden aangenomen dat eventuele vertragingsschade door deze B.V. en/of C.V wordt geleden. De enkele stelling van de Stichting dat zíj de partij is die uiteindelijk de schade lijdt, omdat de B.V./C.V. louter is opgericht om het Stichtingbestuur te vrijwaren voor eventuele aansprakelijkheid, is onvoldoende om de Stichting in dit geding als de schadelijdende partij aan te merken.
Los daarvan moet worden betwijfeld of hier sprake is van schade als gevolg van het primaire besluit. Tot op heden is geen aanvang gemaakt met de bouw, en uit de stellingen van de Stichting moet worden opgemaakt dat niet zozeer het tijdsverloop dat is ontstaan door het volgen van de verkeerde vrijstellingsprocedure daarvan de reden vormt, maar het feit dat aan de Stichting geen subsidie is toegekend. Daarbij dient te worden bedacht dat de subsidieaanvragen aanzienlijke bedragen betroffen (alleen al een bedrag van € 300.000,00 aan subsidie van de Provincie) waar de Stichting aanspraak op dacht te maken. De rechtbank gaat er in dit geding dan ook van uit dat het uitstellen van de bouw met het mislopen van de subsidies samenhangt. Zoals blijkt uit r.o. 4.4 en hierna 4.7, kan niet worden vastgesteld dat de Stichting de subsidies misliep door toedoen van de Gemeente; er zou ook geen rijks- respectievelijk provinciale subsidie zijn toegekend indien de Gemeente van meet af aan de juiste vrijstellingsprocedure had toegepast en haar bezwaarschrift tegen het subsidiebesluit tijdig had ingediend. Er is dan ook geen causaal verband tussen het primaire besluit en het oplopen van de bouwkosten, zodat deze schadepost ook daarom niet in aanmerking komt voor vergoeding.
c) inkomstenderving uit houten barakken/winterberging die is afgebroken
4.6.
De Stichting stelt in dit verband dat zij houten barakken had waarin winterberging plaatsvond en dat zij hieruit inkomsten had. Zij stelt deze barakken hangende de aanvraag van de bouwvergunning te hebben gesloopt, om te voorkomen dat vandalen de barakken in brand zouden steken, met alle gevolgen van dien.
De rechtbank vermag evenwel het verband tussen het primaire besluit en het mislopen van deze inkomsten niet in te zien. Niet gesteld of gebleken is immers (en dat ligt ook niet voor de hand) dat de Stichting de barakken niet of later had gesloopt en aldus langer inkomsten daaruit had kunnen genieten, indien de Gemeente van meet af aan de juiste procedure had gevolgd.
Deze schade komt dan ook evenmin in aanmerking voor vergoeding door de Gemeente
.
2) het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift tegen het subsidiebesluit van de Provincie
4.7.
De Stichting stelt dat de Gemeente eveneens onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door niet tijdig bezwaar te maken tegen het subsidiebesluit van de Provincie. Door dit verzuim is de subsidieaanvraag, waarbij de Stichting belanghebbende was, definitief afgewezen. Zou de Gemeente tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het subsidiebesluit, dan zou de subsidie (waarvan de Stichting € 300.000,00 zou krijgen) zeker zijn verstrekt, aldus nog steeds de Stichting. Een en ander blijkt uit de beslissing op bezwaar van 4 oktober 2011 van de Provincie en de inhoud van het tardief ingediende bezwaarschrift van de Gemeente, waarin - nog steeds volgens de Stichting - de afwijzingsgronden in het subsidiebesluit overtuigend zijn weerlegd.
4.8.
Vaststaat dat de Gemeente niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het subsidiebesluit van de Provincie, hetgeen op zich zelf als onzorgvuldig handelen jegens de Stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt. Evenwel is tegenover de betwisting door de Gemeente onvoldoende onderbouwd gesteld dat er causaal verband is tussen dit handelen door de Gemeente en het mislopen van de subsidie door de Stichting. Uit het subsidiebesluit (zie 2.7) blijkt immers dat de aanvraag in eerste aanleg is afgewezen omdat niet aan de daarvoor geldende eisen van multifunctionele accommodatie werd voldaan nu het project ‘De Zeeduinen’ niet was gericht op het verbeteren van de leefbaarheid in Wijk aan Zee en bovendien geen algemeen toegankelijke locatie betreft. Niet gesteld of gebleken is in welk opzicht het (overigens summier onderbouwde) bezwaarschrift van de Gemeente ten opzichte van de aanvraag nieuwe gegevens of stellingen bevatte die, indien tijdig naar voren gebracht, de Provincie tot het inzicht hadden gebracht dat het project wel degelijk aan de gestelde eisen voldeed.
4.9.
Nu er geen causaal verband is tussen het handelen van de Gemeente en de beweerde schade, zullen de vorderingen sub 1 en 2 wegens het ontbreken van een rechtmatig belang, en de vorderingen sub 3 en 4, worden afgewezen.
proceskosten
4.10.
De Stichting zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- betaald griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat
5.000,00(2,5 punt × factor 1,0 × tarief € 2.000,00)
Totaal €  8.621,00
4.11.
De gevorderde nakosten komen eveneens voor toewijzing in aanmerking, zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 8.621,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt de Stichting tevens in de nakosten, aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 131,-- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,-- voor nasalaris advocaat en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Grosheide, en mr. R.H.M. Bruin en mr. H.J.M. Burg en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 217