ECLI:NL:RBNHO:2013:11897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
C/14/142097 / ES RK 12-1491
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling voor minderjarigen met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 december 2013 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 8 juni 2001 te Velsen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij haar zal zijn. De man heeft zich niet verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Tevens is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, terwijl de man eenmaal per week omgang heeft met de kinderen. De rechtbank heeft ook een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om te bepalen welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. De vrouw heeft daarnaast verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, alsook een partnerbijdrage. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot het betalen van €384,00 per kind per maand voor de kinderen en €1.500,00 per maand aan de vrouw als partnerbijdrage. De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschap tussen partijen bevolen en de partijen verzocht om dit ten overstaan van een notaris te doen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding. De rechtbank heeft de beslissing over de zorg- en opvoedingstaken aangehouden in afwachting van het advies van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
RvD
zaaknummer / rekestnummer: C/14/142097 / ES RK 12-1491
Beschikking van 11 december 2013 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. van Lingen, gevestigd te Alkmaar,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Busch, gevestigd te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 28 november 2012;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 26 februari 2013;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 26 maart 2013;
- wijziging van het zelfstandig verzoek zorgregeling van de man, ingekomen op 29 oktober 2013.
1.2.
De man heeft bij bericht van 22 maart 2013 een eenzijdig door hem opgesteld en ondertekend ouderschapsplan ingediend.
1.3.
Bij bericht van 31 oktober 2013 heeft de man producties 5 tot en met 19 ingediend.
1.4.
De vrouw heeft bij bericht van 8 november 2013 producties 1 tot en met 4 ingediend en bij bericht van 12 november 2013 productie 5.
1.5.
De man heeft bij bericht van 8 november 2013 productie 20 ingediend en bij bericht van 12 november 2013 productie 21.
1.6.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 november 2013, alwaar zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Lingen, voornoemd;
  • de man, bijgestaan door mr. Busch;
  • [medewerker raad], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad).
1.7.
Bij bericht van 14 november 2013 heeft de man nog een brief met als bijlage de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2012 ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen op 8 juni 2001 te Velsen.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en,
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid Rv).
Partijen hebben geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. Nu voldoende aannemelijk is geworden dat het voor partijen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
2.3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Hoofdverblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.4.2.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen, nu niet gebleken is dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De man heeft, na wijziging van zijn zelfstandig verzoek:
  • primair verzocht te bepalen dat de minderjarigen om het weekend bij hem verblijven, het ene weekend van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur en het andere weekend afwisselend op zaterdag of zondag van 11.00 uur tot 19.00 uur, alsmede iedere woensdag na het weekend waarop de omgang op zaterdag plaatsvindt van 14.00 uur tot 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen, met dien verstande dat de minderjarigen tijdens de zomervakantie drie weken aansluitend bij de man verblijven en,
  • subsidiair verzocht te bepalen dat de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming opdracht verstrekt om onderzoek te doen naar een passende zorgregeling voor[minderjarige 1], en de man nadien in de gelegenheid stelt om een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling in te dienen.
De man stelt dat de vrouw tot op heden niet mee heeft gewerkt aan uitvoering van de regeling zoals deze bij de beschikking voorlopige voorzieningen van 22 november 2012 is bepaald. [minderjarige 1] is slechts twee keer bij de man geweest en zij was toen heel blij. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komen wel bij de man, maar zonder te overnachten. De vrouw geeft aan dat de minderjarigen het eng vinden bij de man. De man begrijpt dit niet, maar heeft hierin vooralsnog berust, omdat hij spanningen wil voorkomen. De man voelt zich niet betrokken bij de minderjarigen. Hij hoopt dat op korte termijn alsnog uitvoering gegeven wordt aan de beschikking voorlopige voorzieningen. Hij ziet graag dat de minderjarigen uiteindelijk volgens de door hem verzochte regeling bij hem verblijven.
De vrouw kan zich niet verenigen met de door de man verzochte zorgregeling, nu zij deze niet in het belang van de minderjarigen acht. De vrouw constateert dat de man op de eerder gemaakte afspraak, inhoudende dat de minderjarigen iedere zondag van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij in het laatste weekend van iedere maand de zondag wordt ingewisseld voor de zaterdag in verband met kerkbezoek, terugkomt. De vrouw meent dat de minderjarigen nog niet aan de door de man verzochte regeling toe zijn. Daarvoor is in het verleden teveel gebeurd. De man heeft sinds de geboorte van de minderjarigen feitelijk nauwelijks voor de minderjarigen gezorgd. De gezondheidsproblemen van de man waren hier mede debet aan. Hij kon de drukte die de minderjarigen met zich meebrengen niet aan. De man is snel geïrriteerd en valt dan uit naar de minderjarigen, waardoor zij angstig zijn geworden voor de man. De vrouw maakt zich grote zorgen indien de minderjarigen bij de man zouden moeten overnachten. [minderjarige 1] heeft in het kader van de voorlopige voorzieningen twee keer bij de man verbleven. Dit is niet goed voor haar geweest. Zij gaf aan niet meer naar haar vader toe te willen. Op aanraden van de huisarts heeft zij een brief geschreven aan haar vader, waarin zij aangaf rust te willen. De man heeft dit voorlopig geaccepteerd en [minderjarige 1] is niet meer bij de man geweest. [minderjarige 1] is erg van slag. Zij is doorgestuurd naar een kinderarts, die haar naar Triversum heeft verwezen. De school van [minderjarige 1] staat hier ook achter.[minderjarige 2] en[minderjarige 3] komen nog wel bij de man, maar willen niet bij hem overnachten. Sinds afgelopen zomer bestaan er vanuit school ook zorgen over [minderjarige 2]. Ook ten aanzien van [minderjarige 2] wordt geadviseerd Triversum te raadplegen. Alvorens sprake kan zijn van de door de man verzochte regeling, zal er eerst geïnvesteerd moeten worden in het herstel van het vertrouwen tussen de minderjarigen en de man, waarbij waarschijnlijk ook verdere professionele hulp zal moeten worden ingeschakeld.
De man heeft zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de vrouw. Hij heeft de indruk dat de vrouw de minderjarigen te beschermend opvoedt. Gebleken is dat de jongens angsten hebben opgebouwd voor alledaagse dingen, zoals tram, trein, bus en boot e.d., die voor minderjarigen van deze leeftijd niet als eng zouden moeten worden beschouwd. De minderjarigen slapen bij de vrouw in bed en de vrouw onderhoudt nauwelijks sociale contacten. De man merkt dat de jongens lastig zijn met eten en weinig lusten. De minderjarigen logeren, voor zover de man weet, alleen bij opa en oma, terwijl de man het heel gezond vindt als zij ook bij vriendjes of vriendinnetjes zouden logeren. De man acht het verontrustend van de vrouw te horen dat de school zorgen heeft over de minderjarigen, met name over [minderjarige 1] en [minderjarige 2], alsmede dat er sprake is van regelmatig ziekteverzuim.
2.5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting constateert de rechtbank dat er sprake is van spanningen tussen partijen en dat de oorzaak daarvan onder andere wordt gevormd door het gebrek aan onderling vertrouwen. Voorts is gebleken dat ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zorgen zijn geuit vanuit school over hun ontwikkeling en het ziekteverzuim, in verband waarmee zij zijn verwezen naar Triversum. Niet duidelijk is in hoeverre sprake is van de door de vrouw gestelde angsten van de minderjarigen jegens de man en in hoeverre deze verband houden met de slechte verstandhouding tussen partijen en de effecten van de echtscheiding. De rechtbank acht het voorts zorgwekkend dat [minderjarige 1] volgens de vrouw aangeeft het leven als “zwaar” te ervaren en dat de vrouw de aanhoudende zorgen over [minderjarige 1] koppelt aan de verstandhouding tussen [minderjarige 1] en haar vader, terwijl [minderjarige 1] en de man sinds begin dit jaar nauwelijks contact met elkaar hebben gehad.
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank zich op dit moment onvoldoende voorgelicht acht om te beoordelen welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. Daarom zal de rechtbank, alvorens een beslissing te nemen, een onderzoek door de Raad gelasten naar de vraag welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. De rechtbank zal in dit verband de stukken in handen stellen van de Raad en de behandeling, in afwachting van rapport en advies, pro forma aanhouden tot na te melden datum. De rechtbank gaat ervan uit dat zowel de man als de vrouw in het belang van de minderjarigen alle medewerking aan het onderzoek zal verlenen. De rechtbank zal bepalen dat de zorgregeling, zoals deze thans wordt uitgevoerd ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3], voor de duur van het onderzoek door de Raad wordt gecontinueerd. Dit betekent dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] eenmaal in de week op zaterdag of zondag vanaf 11.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de minderjarigen bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt. Nu [minderjarige 1] sinds januari 2013 niet meer bij de man is geweest en zij herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact met de man te willen, acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige 1] dat voor de duur van het onderzoek door de Raad een regeling tussen de man en [minderjarige 1] wordt vastgelegd.
2.6.
Echtelijke woning
2.6.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.6.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.7.
Onderhoudsbijdragen
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van [euro] 500,00 per kind per maand en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van [euro] 1.500,00 per maand vast te stellen.
Kinderbijdrage
2.7.2.
Nu de ingangsdatum van de te bepalen onderhoudsbijdrage is gelegen na 1 april 2013, zal de rechtbank bij de beoordeling van de behoefte en de draagkracht de richtlijnen, zoals opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, van juli 2013 toepassen.
Behoefte
2.7.3.
De behoefte van de minderjarigen aan de gevraagde kinderbijdrage van [euro] 500,00 per kind per maand staat als niet weersproken vast. Conform de huidige richtlijnen dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt van [euro] 1.736,00 per jaar in mindering te worden gebracht, zodat een behoefte van [euro] 452,00 per kind per maand resteert.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen naar rato van draagkracht tussen de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht
2.7.4.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente, de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen) en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
2.7.5.
De man heeft bestreden de draagkracht te hebben de verzochte kinderbijdrage te kunnen voldoen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De man heeft een eenmanszaak,
www.meesterlijk.nl. Het resultaat van de onderneming bedroeg volgens het meerjarenoverzicht in de jaarrekening 2012 over de jaren 2010, 2011 en 2012 respectievelijk [euro] 102.000,00, [euro] 109.000,00, [euro] 106.000,00. Voor de berekening van het NBI van de man gaat de rechtbank, zoals gebruikelijk, uit van de gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen drie jaren, te weten [euro] 105.667,00. In beginsel gaat de rechtbank niet uit van prognoses. Anders dan de man, ziet de rechtbank ook in dit geval onvoldoende aanleiding om - in afwijking van de richtlijnen - bij de berekening van het gemiddelde resultaat het geprognosticeerde resultaat over 2013 in aanmerking te nemen, temeer nu het gemiddelde resultaat over 2011, 2012 en (geprognosticeerd) 2013 nagenoeg overeenkomt met voornoemd gemiddeld resultaat. De rechtbank acht het, mede gelet op de relatief constante resultaten van de afgelopen jaren, eveneens te voorbarig om thans reeds acht te slaan op de prognose voor 2014.
De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de standaard heffingskortingen, en de op de aanslag zelf te betalen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van [euro] 2.873,00 per jaar (6%).
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op[euro] 5.660,00 per maand.
De vrouw heeft betoogd dat zij zich niet kan vinden in de door de man opvoerde woonlasten van [euro] 715,00 per maand ([euro] 250,00 partner + [euro] 465,85 hotel), omdat de man de noodzaak van de hotelovernachtingen niet heeft aangetoond. De rechtbank overweegt dat de door de man opgevoerde woonlast als niet onredelijk dient te worden aangemerkt, omdat deze de factor 0,3 van het NBI in de formule, die correspondeert met een redelijk geachte woonlast in verhouding tot het inkomen, niet overstijgt. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het betoog van de vrouw.
Niet in geschil is dat de man bijdraagt in de hypotheekrente van de voormalig echtelijke woning. Hij betaalt de helft van de aftrekbare hypotheekrente, te weten [euro] 326,00 per maand, alsmede een niet- aftrekbare rente van [euro] 253,00 per maand. De rechtbank berekent de door de man te betalen netto hypotheeklast op [euro] 409,00 per maand. Conform de richtlijnen zal de rechtbank het draagkrachtloos inkomen van de man met dit bedrag verhogen.
Tussen partijen staat evenmin ter discussie dat de man een bedrag van [euro] 500,00 per maand dient te betalen ter zake van een schuld aan Fiditon (ING) en dat de man een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2012 heeft ontvangen van in totaal [euro] 29.877,00.
De vrouw stelt evenwel dat, in het licht van de onderhoudsverplichting van de man slechts met een deel van deze schulden rekening gehouden dient te worden, te weten met een maximaal bedrag van [euro] 500,00 per maand. De vrouw voert in dit verband nog aan dat de belastingschuld een zakelijke schuld betreft, die reeds in de resultaten van de onderneming zijn verwerkt, en dat er bovendien vanuit moet worden gegaan dat de belastingdienst de man een langere aflossingstermijn dan een jaar gunt.
De rechtbank overweegt dat uit de jaarrekening 2012 (p. 23) van de man blijkt dat zowel in 2011 als in 2012 de inkomstenbelasting, evenals de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de ziektekosten, als privé opnames ten laste van het vermogen van de onderneming worden gebracht. Van het resultaat van [euro] 106.000,00 in 2012 heeft de man een bedrag van [euro] 98.430,00 aan privé opnames gedaan ([euro] 72.101,00 algemeen, [euro] 16.134,00 inkomstenbelasting, [euro] 1.981,00 arbeidsongeschiktheidsverzekering en [euro] 8.214,00 ziektekosten). Nu de rechtbank aan de inkomstenzijde van de man rekening houdt met het volledige resultaat van de man en in de berekening reeds rekening gehouden wordt met de inkomensheffing box 1, zal de rechtbank aan de lastenzijde niet nog apart rekening houden met de door de man achteraf te betalen aanslag inkomstenbelasting. Dat de man ervoor kiest om de inkomstenbelasting en voornoemde andere lasten als privé opnames aan het vermogen van zijn onderneming te onttrekken, waardoor de solvabiliteit van de onderneming afneemt, en deze lasten niet in privé te voldoen, leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal rekening houden met de aflossing van [euro] 500,00 per maand ter zake van de schuld aan Fiditon, nu de vrouw niet heeft betwist dat met een dergelijke schuldenlast rekening gehouden dient te worden.
Op basis van de formule 70% x [[euro] 5.660,00 – (0,3 x [euro] 5.660,00 + 850 + [euro] 409,00 + [euro] 500,00] is de draagkracht van de man [euro] 1.542,00 per maand, exclusief fiscaal voordeel, en [euro] 1.716,00 per maand inclusief fiscaal voordeel.
Nu de vrouw geen inkomen ontvangt, bestaat geen aanleiding tot het maken van een draagkrachtvergelijking. Dit betekent dat de volledige kosten van de minderjarigen, te weten [euro] 452,00 per kind per maand, voor rekening van de man komen.
Hierop dient nog de zorgkorting in mindering te worden gebracht. De rechtbank stelt de zorgkorting op 15 % van de behoefte ([euro] 68,00 per kind per maand), nu beide partijen hebben verklaard dat zij ten aanzien van alle drie de minderjarigen willen toewerken naar een regeling waarbij de minderjarigen om het weekend bij de man verblijven.
2.7.6.
Op grond van het vorenstaande wordt een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van [euro] 384,00 per kind per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven geacht. De rechtbank zal aldus beslissen.
Partnerbijdrage
2.7.7.
De behoefte van de vrouw aan de gevraagde partnerbijdrage staat als niet weersproken vast. Gezien de hoogte van het gezinsinkomen komt het door de vrouw gevraagde bedrag de rechtbank niet onredelijk voor. De enkele stelling van de man dat hij zich afvraagt welke inspanningen de vrouw heeft geleverd om eigen inkomsten te gaan verwerven, kan niet worden aangemerkt als gemotiveerde betwisting door de man. Dit laat echter onverlet dat op de vrouw de verplichting rust om na de echtscheiding zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
De man heeft bestreden de draagkracht te hebben de verzochte bijdrage te kunnen voldoen.
2.7.8.
Voor de berekening van het inkomen van de man hanteert de rechtbank dezelfde uitgangspunten als in het kader van de berekening van de kinderbijdrage. Dit betekent dat uitgegaan wordt van een gemiddeld resultaat uit zijn eenmanszaak van [euro] 105.667,00 per jaar. De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en de standaard heffingskortingen, en de op de aanslag zelf te betalen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van [euro] 2.873,00 per jaar (6%).
Aan de lastenzijde van de man neemt de rechtbank als niet weersproken lasten in aanmerking:
  • de aftrekbare hypotheekrente van [euro] 326,00 per maand en de niet- aftrekbare rente van [euro] 253,00 per maand;
  • [euro] 214,00 per maand aan opbouwSpaarrekening;
  • [euro] 136,00 per maand aan premie ter zake van de zorgverzekering en een eigen risico van [euro] 350,00 per jaar;
Voorts neemt de rechtbank - zoals reeds bij de berekening van de kinderbijdrage is overwogen - in aanmerking de woonlast van de man van [euro] 715,00 per maand, de aflossing op de schuld aan Fiditon van [euro] 500,00 per maand, alsmede het aandeel van de man in de kosten van de minderjarigen van [euro] 1.356,00 per maand. Anders dan de man ziet de rechtbank geen aanleiding om voor de duur van een jaar rekening te houden met advocaatkosten van [euro] 114,00 per maand, nu de man onvoldoende heeft onderbouwd dat dit een noodzakelijke last betreft die voorgaat op zijn onderhoudsverplichting en dat niet over liquide middelen beschikt om deze kosten te voldoen.
Op basis van vorenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op [euro] 5.830,00 per maand en zijn draagkrachtloos inkomen op [euro] 4.331,00 per maand.
Rekening houdend met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 60 en het fiscaal voordeel, is de door de vrouw verzochte door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van [euro] 1.500,00 bruto per maand niet in strijd met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
2.8.
Verdeling
2.8.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
De man heeft daartegen geen verweer gevoerd.
2.8.2.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw als onweersproken, en op de wet gegrond, toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Velsen op 8 juni 2001;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
3.3.
bepaalt, tot nader zal zijn beslist, dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] eenmaal in de week op zaterdag of zondag van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de minderjarigen bij de vrouw ophaalt en weer bij de vrouw terugbrengt;
3.4.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.5.
bepaalt dat de man [euro] 384,00 per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
bepaalt dat de man [euro] 1.500,00 bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.7.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. S.M. Feikema, notaris te Castricum, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. J.E. Smal, advocaat te Castricum, als zijn vertegenwoordiger optreden. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mr. C. Teerenstra advocaat te Alkmaar, als haar vertegenwoordiger optreden;
3.8.
verklaart deze beschikking, behoudens de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst tot zover af hetgeen meer of anders is verzocht;
3.10.
verzoekt de Raad onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag of, en zo ja, welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is te achten en de rechtbank ter zake te adviseren. De rechtbank houdt de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
5 maart 2014 PRO FORMAen verzoekt de Raad voordien voormeld advies aan de rechtbank te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 december 2013.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.