ECLI:NL:RBNHO:2013:11766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_2383
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van Verordening 723/2011 in het kader van antidumpingrechten op ijzeren en stalen bevestigingsmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen. De eiseres, [X] B.V., had een uitnodiging tot betaling ontvangen voor antidumpingrechten ter hoogte van € 39.048,48. Deze uitnodiging was het gevolg van een controle na invoer, waarbij de douane constateerde dat de invoer van ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit Maleisië onderhevig was aan antidumpingrechten die oorspronkelijk waren ingesteld voor goederen van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Eiseres betwistte de geldigheid van de opgelegde rechten en stelde dat de goederen daadwerkelijk van Maleisische oorsprong waren, zonder enige ontduiking van de antidumpingmaatregelen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder zorgvuldig afgewogen. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van ontduiking van de antidumpingrechten, omdat de goederen van Maleisische oorsprong waren en niet waren overgeladen vanuit China. Verweerder daarentegen stelde dat de uitbreiding van de antidumpingrechten op basis van Verordening 723/2011 terecht was, omdat de invoer uit Maleisië mogelijk was veroorzaakt door ontduiking van de maatregelen. De rechtbank oordeelde dat de Commissie voldoende aanwijzingen had om de uitbreiding van de antidumpingrechten te rechtvaardigen en dat de Commissie de nodige procedures had gevolgd.

De rechtbank concludeerde dat de geldigheid van Verordening 723/2011 niet kon worden betwist en dat de opgelegde antidumpingrechten terecht waren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2383
Uitspraakdatum: 13 december 2013
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: C. van Oosten,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor
€ 39.048,48 aan antidumpingrechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2013 de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Het beroep in deze zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaak met nummer 13/2387.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A], directeur van [A BEDRIJF] B.V. Namens verweerder zijn verschenen mr. M.U.B. Willemsen en mr. B.C. Brouwer.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
[A BEDRIJF] B.V. (hierna: [A BEDRIJF]) is sinds 2000 handelaar in en importeur van bepaalde soorten stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen. [A BEDRIJF] koopt in in diverse lidstaten van de Europese Unie en het Verre Oosten (o.a. China, Maleisië en Taiwan).
2.2.
In Publicatieblad L 282 van 28 oktober 2010 is Verordening nr. 966/2010 opgenomen, waarin de Commissie de start van een onderzoek heeft aangekondigd naar de mogelijke ontwijking van antidumpingrechten op bepaalde soorten stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong Maleisië (hierna: het bericht van opening). In het bericht van opening heeft de Commissie de douaneautoriteiten opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de desbetreffende invoer te registreren.
2.3.
Eiseres heeft als indirect vertegenwoordiger van [A BEDRIJF] in de periode
4 november 2010 tot en met 8 december 2010 op eigen naam en voor eigen rekening drie aangiften ten invoer ingediend voor ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit Maleisië.
2.4.
In Publicatieblad L 194 van 26 juli 2011 is Verordening nr. 723/2011 opgenomen tot uitbreiding van de bestaande antidumpingrechten op ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië. Op de invoer van de voornoemde goederen afkomstig van de leveranciers[B BEDRIJF]. en [C BEDRIJF]., beide gevestigd te Maleisië, is het standaardtarief van 85% van toepassing.
2.5.
Verweerder heeft bij [A BEDRIJF] een controle na invoer ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen, neergelegd in het controlerapport van 26 november 2012, is de utb opgelegd. De utb heeft betrekking op de invoer van ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen afkomstig van de onder 2.4 genoemde leveranciers.

3.Geschil

In geschil is of de utb terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Verordening 723/2011 geldig is.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 13 van Verordening nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna: de Basisverordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De overeenkomstig deze verordening ingestelde antidumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van al dan niet enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit derde landen of van enigszins gewijzigde soortgelijke producten uit landen waarop maatregelen van toepassing zijn, of delen daarvan, wanneer er ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Antidumpingrechten die het op grond van artikel 9, lid 5, ingestelde residuele antidumpingrecht niet overschrijden, kunnen worden uitgebreid tot de invoer via ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden in landen waarop maatregelen van toepassing zijn, wanneer er ontduiking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Ontduiking wordt omschreven als een verandering in de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Gemeenschap of tussen individuele ondernemingen in een land waarop maatregelen van toepassing zijn en de Gemeenschap als gevolg van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor de soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden, eventueel overeenkomstig artikel 2.
De in de eerste alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden omvatten onder andere het enigszins wijzigen van het betreffende product om het te laten vallen onder douanecodes waarop geen maatregelen van toepassing zijn, mits de wijziging de wezenlijke kenmerken van het product niet aantast; het verzenden van het product waarop maatregelen van toepassing zijn via derde landen; het reorganiseren door exporteurs of producenten van hun verkoopkanalen en afzetmethoden in het land waarop maatregelen van toepassing zijn om hun producten uiteindelijk naar de Gemeenschap te laten exporteren via producenten waarop lagere individuele rechten van toepassing zijn dan op de producten van de producenten; en, in de in lid 2, beschreven situatie, de assemblage van delen in de Gemeenschap of een derde land.
2. Assemblage in de Gemeenschap of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:
a. a) de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het antidumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en
b) de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde product; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, en
c) de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke product, wordt ondermijnd, en wordt bewezen dat er dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor soortgelijke producten eerder vastgestelde normale waarden.
3. Onderzoeken op grond van dit artikel worden geopend op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of een belanghebbende, op basis van voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot de in lid 1 omschreven factoren. Het onderzoek wordt, na raadpleging van het raadgevend comité, geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie kan geven de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die door de douaneautoriteiten kan worden bijgestaan, en wordt binnen negen maanden voltooid. Wanneer de definitief vastgestelde feiten de uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité het daartoe strekkende besluit. Het voorstel wordt goedgekeurd tenzij de Raad met een gewone meerderheid van stemmen besluit het voorstel te verwerpen, wat binnen één maand na indiening door de Commissie moet gebeuren. De uitbreiding geldt vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie of zekerheidstelling werd geëist. De procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.
4. De invoer door ondernemingen waarop een vrijstelling van toepassing is, hoeft niet overeenkomstig artikel 14, lid 5, te worden geregistreerd en hierop zijn geen rechten van toepassing. Een voldoende door bewijsmateriaal gestaafd verzoek tot vrijstelling moet worden ingediend binnen de in de verordening van de Commissie tot opening van het onderzoek gestelde termijn. Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontduiking buiten de Gemeenschap geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan producenten van het betreffende product die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontduiking zoals beschreven in de leden 1 en 2 van dit artikel. Wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontduiking binnen de Gemeenschap geschieden, kunnen vrijstellingen worden verleend aan importeurs die kunnen aantonen dat er geen enkele relatie bestaat tussen hen en de producent waarop maatregelen van toepassing zijn.
Deze vrijstellingen worden verleend door middel van een besluit van de Commissie, na raadpleging van het raadgevend comité dan wel bij besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen, en zijn van toepassing gedurende de periode en onder de voorwaarden zoals vastgesteld in dat besluit.
Mits voldaan is aan de in artikel 11, lid 4, vastgestelde voorwaarden, kunnen vrijstellingen ook worden verleend na afloop van het onderzoek dat leidt tot uitbreiding van de maatregelen.
Als een groot aantal partijen een verzoek tot vrijstelling indient of kan indienen en er minimaal een jaar verstreken is sinds de uitbreiding van de maatregelen, kan de Commissie besluiten een herzieningsprocedure in te leiden voor de uitbreiding van de maatregelen. Een dergelijke herzieningsprocedure moet worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 11, lid 5, dat van toepassing is op herzieningsprocedures op grond van artikel 11, lid 3.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de normale toepassing van de geldende bepalingen inzake douanerechten.”
Ontwijking
4.2.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat het antidumpingrecht niet kan worden uitgebreid tot de goederen die [A BEDRIJF] van de onder 2.4 genoemde leveranciers betrekt. Er is geen sprake van ontwijking of ontduiking, omdat geen sprake is van de in artikel 13, tweede lid, van de Basisverordening bedoelde situaties. De goederen zijn daadwerkelijk van Maleisische oorsprong. Er is geen sprake van overlading van goederen van Chinese oorsprong in Maleisië. Eiseres verzoekt de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Verweerder bestrijdt dit standpunt. De Commissie heeft het antidumpingrecht uitgebreid tot de onderhavige goederen. Of de goederen van Maleisische oorsprong zijn, maakt volgens verweerder niet uit. Het gaat volgens Verordening 723/2011 immers om goederen ‘verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië’. De rechten zijn terecht achteraf geboekt en de utb is terecht aan eiseres verzonden. Verweerder verwijst voorts naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 juni 2013, zaak C-667/11 (Paltrade EOOD).
4.3.1.
De Commissie heeft op de voet van artikel 13, derde lid, van de Basisverordening zelf een onderzoek geïnitieerd dat betrekking heeft op de periode 1 januari 2008 tot 30 september 2010. In het bericht van opening heeft de Commissie overwogen dat er zich een significante verandering in het handelspatroon van de uitvoer uit de Volksrepubliek China en Maleisië naar de Unie heeft voorgedaan na de instelling van de maatregelen ten aanzien van ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, waarvoor, behoudens de instelling van het antidumpingrecht, geen voldoende reden of rechtvaardiging is. Deze verandering in het handelspatroon lijkt te zijn veroorzaakt door overlading van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China via Maleisië. Volgens de Commissie zijn er voorts aanwijzingen dat de corrigerende werking van het antidumpingrecht, zowel wat betreft de hoeveelheid als de prijs, wordt ondermijnd. Er zijn voldoende aanwijzingen dat de toegenomen invoer uit Maleisië plaatsvindt tegen lagere prijzen dan de geen schade veroorzakende prijs die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek dat tot de thans geldende maatregel heeft geleid. Voorts beschikt de Commissie over voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat de prijzen van de onderzochte producten dumpingprijzen zijn ten opzichte van de normale waarde die eerder voor de betrokken producten is vastgesteld.
4.3.2.
In het bericht van opening heeft de Commissie aangegeven dat overeenkomstig artikel 13, vierde lid, van de Basisverordening vrijstelling kan worden verleend aan producenten van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen in Maleisië die kunnen aantonen dat zij niet verbonden zijn met de producenten waarop de oorspronkelijke maatregelen van toepassing zijn en dat zij niet betrokken zijn bij enige ontwijking als omschreven in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Basisverordening. Producenten die een vrijstelling willen krijgen, moeten binnen een termijn van 37 dagen een voldoende met bewijsmateriaal gestaafd verzoek indienen.
4.3.3.
In het bericht van opening heeft de Commissie gewezen op de gevolgen van niet-medewerking.
4.3.4.
De Commissie heeft in het bericht van opening termijnen gesteld waarbinnen belanghebbenden zich bij de Commissie kenbaar kunnen maken en hun standpunt kunnen indienen, producenten om een vrijstelling kunnen verzoeken en belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord.
4.3.5.
Uit de overwegingen in de considerans van Verordening 723/2011 kan worden afgeleid dat het na het bericht van opening uitgevoerde onderzoek de vermoedens van de Commissie op grond van het voorlopige bewijsmateriaal heeft bevestigd. De Commissie heeft daarom het definitieve antidumpingrecht uitgebreid tot bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië. De goederen die door een aantal met naam genoemde producenten zijn geproduceerd, zijn van de uitbreiding uitgezonderd (artikel 1, eerste lid, van Verordening 723/2011).
4.4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de instellingen van de Europese Unie op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name ter zake van beschermende handelsmaatregelen, over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken wegens de ingewikkeldheid van de economische, politieke en juridische situaties die zij moeten onderzoeken (zie in die zin arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 1983, FEDIOL/Commissie, 191/82, Jurispr. 1983 blz. 2913, punt 26 en 7 mei 1987, Nachi Fujikoshi Corporation/Raad, 255/84, Jurispr. 1987 blz. 1861, punt 21). Uit de aangehaalde rechtspraak, in combinatie met artikel 13, derde lid, van de Basisverordening, vloeit voort dat de Commissie de bevoegdheid heeft om zelf een onderzoek te starten naar de mogelijke ontwijking van een ingesteld antidumpingrecht via andere derde landen. Indien de Commissie bij dit onderzoek op ontwijking stuit, is zij bevoegd om binnen de grenzen van het Unierecht (met name de Basisverordening) maatregelen te treffen om deze ontwijking aan te pakken. De rechtbank stelt op grond van de daarin opgenomen overwegingen vast dat Verordening 723/2011 dergelijke maatregelen bevat en vindt hiervoor steun in het onder 4.2 genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Nu de Raad Verordening 723/2011 heeft vastgesteld na raadpleging van het Raadgevend Comité (hierna: het Comité), is Verordening 723/2011 juridisch bindend.
4.4.2.
Eiseres heeft het recht om de geldigheid van Verordening 723/2011 voor de nationale rechter te betwisten (zie in die zin het arrest van het Hof van Justitie van 14 juni 2012, CIVAD SA, C-533/10). Eiseres beroept zich er primair op dat het uitgebreide antidumpingrecht geen betrekking mag hebben op goederen van oorsprong uit Maleisië, omdat niet is vastgesteld dat vanuit Maleisië is gedumpt. Voor de heffing van antidumpingrecht is de definitie van het begrip ‘oorsprong’ van belang. De goederen die [A BEDRIJF] van de onder 2.4 bedoelde leveranciers betrekt, kunnen dan ook niet in de heffing van antidumpingrecht worden betrokken. De Commissie heeft hiermee haar beoordelingsvrijheid overschreden, aldus eiseres.
4.4.3.
Anders dan eiseres betoogt, kan uit de Basisverordening niet worden afgeleid dat de regels betreffende oorsprong leidend zijn in het kader van antidumping. Het tegendeel kan worden afgeleid uit artikel 14, derde lid, van de Basisverordening, dat luidt als volgt:
“Bij of krachtens deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip “oorsprong van goederen”, zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.”
De uitbreiding van het antidumpingrecht is dus niet beperkt tot goederen die de oorsprong Volksrepubliek China hebben of worden geacht te hebben behouden. Uit artikel 13, eerste lid, tweede alinea, van de Basisverordening kan bovendien worden afgeleid dat de definitie van de in de eerste alinea bedoelde praktijken, processen of werkzaamheden niet uitputtend is. Het gaat er om dat de instellingen van de Europese Unie de verplaatsing van antidumpingpraktijken naar andere derde landen kunnen bestrijden (zie ook het onder 4.2 bedoelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie).
4.4.4.
Uit de overwegingen in het bericht van opening en Verordening 723/2011 kan worden afgeleid dat de Commissie meer dan voldoende aanwijzingen van mogelijke ontwijking had en dat zij op de voorgeschreven wijze en voldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de Commissie, dat sprake is van ontwijking van het ingestelde antidumpingrecht op bepaalde ijzeren en stalen bevestigingsmiddelen uit de Volksrepubliek China via Maleisië. Het verwijt dat de Commissie misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid, heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd.
4.4.5.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de Europese Unie, met name die van de importeurs, de handelaren en de consumenten. De rechtbank verwerpt ook deze grief. Een dergelijke belangenafweging behoort tot de beoordelingsvrijheid van de instellingen van de Europese Unie. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende reden om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te vragen of de instellingen in dezen op dusdanige wijze hebben gehandeld, dat zij hun beoordelingsvrijheid overschreden hebben.
4.4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het primaire standpunt van eiseres moet worden verworpen.
Schade
4.5.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de Commissie niet heeft vastgesteld dat in de van belang zijnde periode (nog steeds) sprake was van schade bij de bedrijfstak van de Europese Unie. Voorts is de bedrijfstak van de Europese Unie overgegaan tot de productie van goederen uit een hoger segment, waardoor geen of minder schade wordt geleden. Verweerder bestrijdt dit standpunt, omdat het niet aan hem is om de rechtmatigheid van Verordening 723/2011 te beoordelen.
4.6.
De rechtbank leidt uit artikel 13, eerste lid, eerste alinea, van de Basisverordening af dat een van de te onderzoeken elementen omhelst: “waarbij wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, (…) wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt …”. De hiervoor geciteerde tekst maakt duidelijk dat een van de genoemde omstandigheden (gescheiden door het woord “of”) voldoende is. Uit het bericht van opening en uit Verordening 723/2011 kan worden afgeleid dat de Commissie het tweede deel (“dat de corrigerende werking van het recht, (…) wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt …”) heeft onderzocht en hiervoor bewijs heeft verzameld. De Commissie heeft dus niet (opnieuw) hoeven onderzoeken of sprake was van schade, maar heeft mogen volstaan met het onderzoek naar de mogelijke ondermijning van de corrigerende werking van het recht. Dat eiseres niets met die mogelijke ondermijning van doen heeft, is in dit verband niet relevant. Het subsidiaire standpunt van eiseres moet worden verworpen.
4.7.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en
mr. O. Nijhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.