In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een studente en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van haar studiefinanciering. De studente, eiseres, ontving in 2012 te veel studiefinanciering en was geregistreerd als thuiswonend, terwijl zij een stage in Rotterdam volgde. De minister had haar verzoek om een uitwonendebeurs afgewezen, omdat zij niet op het adres woonde waar zij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. Eiseres stelde dat zij haar hoofdverblijf op het GBA-adres had, ondanks haar tijdelijke verblijf in Rotterdam voor haar stage.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 2 juni 2008 op het GBA-adres stond ingeschreven en dat zij gedurende haar stage in Rotterdam slechts vier dagen per week daar verbleef. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de minister ligt om aan te tonen dat eiseres niet op het adres woonde waar zij ingeschreven stond. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet nalatig was geweest in haar inschrijving en dat haar hoofdverblijf in [woonplaats] was, ondanks haar tijdelijke verblijf in Rotterdam.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het besluit van de minister en herstelde de studiefinanciering naar de norm van een uitwonende studerende met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste inschrijving in de GBA en de criteria voor het bepalen van het hoofdverblijf van studenten die tijdelijk elders verblijven voor hun studie.