ECLI:NL:RBNHO:2013:11634

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
AWB-12_4183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en heffingsrente door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde R.A. van Eck, en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amersfoort. Eiseres had beroep ingesteld tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2006, opgelegd door verweerder op 30 oktober 2010, en de daarbij berekende heffingsrente. De aanslag was berekend naar een belastbaar bedrag van € 501.490, met een heffingsrente van € 26.269. Eiseres stelde dat haar rechtspositie was geschaad door het tijdsverloop tussen de indiening van de aangifte op 4 april 2008 en de uitspraak op bezwaar op 25 oktober 2012. Tevens was in geschil of eiseres de vorderingen op haar dochteronderneming [A BEDRIJF] en op [B] mocht afwaarderen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar belangen was geschaad door het tijdsverloop en dat er geen reden was om de vordering op [A BEDRIJF] af te waarderen, aangezien deze pas in 2012 was geliquideerd. Ook het overlijden van [B] in 2008 rechtvaardigde geen afwaardering van de vordering op hem, omdat dit feit zich na de peildatum van 2006 voordeed. De rechtbank concludeerde dat de beginselen van goed koopmansgebruik in de weg stonden aan de afboekingen die eiseres bepleitte. Desondanks verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de aanslag en de heffingsrente, maar handhaafde de uitspraak voor de verliesbeschikking. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 472 en moest het griffierecht van € 310 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/4183
Uitspraakdatum: 9 oktober 2013
Uitspraak in het geding tussen
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: R.A. van Eck,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amersfoort, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 met dagtekening 30 oktober 2010 een aanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 501.490. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente berekend ten bedrage van € 26.269.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2012 de aanslag, de daarin besloten liggende beslissing om bij beschikking het verlies van het onderhavige jaar op nihil vast te stellen en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Verweerder heeft bij ambtshalve vermindering van 13 april 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Namens eiseres is daar de gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen A. Daams en
M. Veldstra.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De aandelen in eiseres zijn alle in handen van [A]. Eiseres bezit op haar beurt alle aandelen in [A BEDRIJF]B.V. (hierna: [A BEDRIJF]). De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan uit de exploitatie van en de handel in onroerende zaken.
2.2.
Ultimo 2006 heeft eiseres een (rekening-courant)vordering op [A BEDRIJF]. In de jaarrekening 2006 was de vordering onder de naam ‘Aanbetaling onroerend goed [plaats]’ opgenomen naar een stand van € 1.265.601. Met het van eiseres geleende geld heeft [A BEDRIJF] onder meer de aankoop (in 2001) van onroerende zaken in [plaats] gefinancierd en het onderhoud daarvan. De onroerende zaken zijn op 1 oktober 2008 (met boekverlies) verkocht.
2.3.
[A BEDRIJF] is geliquideerd per 31 december 2012.
2.4.
Eiseres heeft op 7 juni 1999 meerdere onroerende zaken gelegen aan de [adres] gekocht voor een koopsom van in totaal € 680.670.
2.5.
Eiseres en [B] (hierna: [B]) zijn bij akte van 12 september 2002 het volgende overeengekomen:

OVERWEGENDE:
Aan [eiseres] behoort in eigendom toe het navolgende registergoed:
De winkels met bovenwoningen (…), staande en gelegen aan de[adres].
Dat zij zijn overeengekomen om tot gezamenlijke exploitatie te komen van voormeld registergoed, waaraan in onderling overleg een waarde is toegekend van (…), ofwel (…)
(€ 794.115,38);
VERKLAREN OVEREEN TE KOMEN ALS VOLGT:
1. Vanaf de datum één januari tweeduizend twee (1-1-2002), hierna ook te noemen: de aanvangstdatum, wordt het registergoed in gezamenlijke exploitatie genomen, waarbij voormeld registergoed door [eiseres] in de gezamenlijke exploitatie wordt gebracht, voor voormelde waarde (…).
[B] leent ter voldoening van zijn aandeel in de gezamenlijke exploitatie van [eiseres] een bedrag groot (…) (€ 397.057,69), waarbij dezelfde condities zullen gelden als gelden voorde huidige lening van [eiseres] welke is gedekt door de thans op het onroerend goed rustende hypothecaire inschrijving ten behoeve van de [B BEDRIJF] Bank n.v.. De condities kunnen worden gewijzigd in onderling overleg.
2. Ter exploitatie van het registergoed zal dit in appartementsrechten worden gesplitst.
3. Bij verkoop van een appartementsrecht, zal de opbrengst door partijen in de gezamenlijke exploitatie worden ingebracht.
4. De winsten en verliezen van de gezamenlijke exploitatie komen ieder van partijen voor de helft toe.
(…)”
2.6.
Eiseres heeft de jaarlijkse opbrengsten en kosten ter zake van de onroerende zaken aan de [adres] steeds volledig in haar administratie en in haar aangiften verantwoord. Eiseres heeft niet op de panden afgeschreven. De onroerende zaken zijn vervolgens – na splitsing – bij meerdere gelegenheden verkocht en wel op 18 mei 2004,
4 januari 2005, 15 december 2005 en 1 augustus 2006.
2.7.
Eiseres heeft in de jaren 2002 – 2006 betalingen gedaan aan [B]. De laatste betalingen betroffen bedragen van € 25.000 (op 26 augustus 2006) en € 5.000 (op
14 december 2006). In haar jaarrekeningen heeft eiseres de betalingen opgenomen onder de post “Rekening-courant [B]”. Ultimo 2006 bedroeg deze post € 123.808. In de jaarrekening 2007 wordt deze vordering commercieel volledig afgeboekt.
2.8.
[B] is overleden op 24 april 2008.
2.9.
Eiseres heeft haar aangifte voor het jaar 2006 op 4 april 2008 ingediend naar een belastbaar bedrag van nihil. In de aangifte is uitgegaan van een negatief resultaat over 2006 van € 850.029.
2.10.
In de bezwaarfase heeft eiseres aan verweerder bij brief van 23 november 2010 een aangepaste fiscale opstelling 2006 gezonden. Daarin is het belastbaar bedrag gesteld op negatief € 536.370. In de bijgevoegde berekening van het fiscale resultaat zijn onder meer opgenomen de posten “Afboeking [plaats] - [NUMMER]” en “Afboeking [B] - [NUMMER]”.
2.11.
In de motivering van de uitspraak op bezwaar is onder meer vermeld dat er geen overeenstemming is bereikt over de afwaardering van de rekening-courant vordering op [A BEDRIJF] en over de waardevermindering van de vordering op [B]. Voorts is daarin meegedeeld dat het belastbaar bedrag nader dient te worden vastgesteld op nihil.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
Allereerst is in geschil of het tijdsverloop tussen de indiening van de aangifte op 4 april 2008 en het doen van uitspraak op bezwaar (25 oktober 2012) reeds meebrengt dat het verlies over 2006 op € 536.370 moet worden gesteld. Indien het antwoord ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of eiseres de vorderingen op [A BEDRIJF] en op [B] mag afwaarderen.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding.
3.3.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de belastingaanslag tot nihil, vaststelling van het verlies op een bedrag van € 536.370 (primair), € 534.114 (subsidiair) of € 483.175 (meer subsidiair).
3.4.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Eiseres neemt het standpunt in dat haar rechtspositie door het tijdsverloop tussen de indiening van de aangifte (4 april 2008) en de uitspraak op bezwaar (25 oktober 2012) ernstig is geschaad. De gemachtigde van eiseres heeft dit standpunt desgevraagd niet nader onderbouwd, maar enkel herhaald dat sprake is van schade aan de zijde van eiseres. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet valt in te zien op welke wijze eiseres in haar belangen is geschaad. Het ongelijk op dit punt is derhalve aan eiseres.
4.2.
Met betrekking tot de door haar bepleite afwaardering van de vordering op [A BEDRIJF] voert eiseres aan dat zij indertijd geen reden had om te vermoeden dat de onroerendgoedmarkt in 2008 een dalende trend zou laten zien. Nu eiseres geld aan [A BEDRIJF] had geleend in verband met de financiering van de onroerende zaken in [plaats] en de verkoop daarvan in 2008 resulteerde in een boekverlies, stond het eiseres vrij de vordering op [A BEDRIJF] in 2006 af te waarderen, aldus eiseres.
4.3.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar betoog. De omstandigheid dat de ontwikkelingen op de onroerendgoedmarkt in 2008 debet waren aan de verkoopopbrengst in dat jaar van de onroerende zaken in [plaats], waardoor [A BEDRIJF] ter zake van die onroerende zaken per saldo een negatief resultaat behaalde, wijst er nog niet op dat sprake was van oninbaarheid van de vordering op [A BEDRIJF] per ultimo 2006. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [A BEDRIJF] pas per 31 december 2012 is geliquideerd. Nu eiseres geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit zou blijken dat [A BEDRIJF] ultimo 2006 onvoldoende solvabel zou zijn, staan de beginselen van goed koopmansgebruik er aan in de weg in 2006 op de vordering af te boeken.
4.4.
Met betrekking tot de door haar bepleite afwaardering van de vordering op [B] voert eiseres aan dat het overlijden van [B] daartoe voldoende aanleiding vormt. Eiseres heeft in dit verband voorts naar voren gebracht dat zij in 2006 ten onrechte het gehele resultaat dat is behaald ter zake van de onroerende zaken [adres] heeft verantwoord. Volgens eiseres had dat slechts de helft moeten zijn, omdat de andere helft toerekenbaar zou zijn aan [B]. Dit zou resulteren in een lagere vordering op [B] (€ 16.316), welke vordering ook geheel afgewaardeerd zou moeten worden. Per saldo wijzigt het door eiseres bepleite belastbare bedrag – aldus eiseres – niet, omdat het winstaandeel van € 107.492 ook daarop in mindering moet worden gebracht.
4.5.
De rechtbank leidt uit bijlage 10 bij het beroepschrift af dat het door eiseres genoemde bedrag van € 107.492 de helft is van het gedurende de jaren 2002 tot en met 2006 behaalde resultaat ter zake van de exploitatie en verkopen van de onroerende zaken [adres]. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres het standpunt inneemt dat zij in 2006 een correctie op de winst wenst door te voeren die ziet op eerdere jaren. Daarin kan de rechtbank eiseres niet volgen, nu in het kader van deze procedure uitsluitend het in 2006 behaalde resultaat in aanmerking kan worden genomen. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding af dat eiseres in 2006 ter zake van de onroerende zaken [adres] een negatief (fiscaal) resultaat heeft aangegeven. De rechtbank baseert zich hierbij onder meer op het accountantsrapport van eiseres met betrekking tot het jaar 2006. Uit het overzicht met betrekking tot de registergoederen (opgenomen in onderdeel 4.5) volgt dat eiseres ter zake van de verkopen in 2006 van de onroerende zaken [adres] geen boekwinst heeft berekend. Daarnaast kan uit de hiervoor reeds genoemde bijlage 10 bij het beroepschrift, welke bijlage door eiseres zelf is opgemaakt, worden afgeleid dat in 2006 de huuropbrengsten werden overtroffen door de kosten. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het door verweerder berekende belastbare bedrag van nihil te verminderen met het door eiseres genoemde bedrag van € 107.492.
4.6.
Met betrekking tot de afwaardering van de vordering op [B] volgt de rechtbank verweerder in diens primaire standpunt dat gesteld noch gebleken is dat ultimo 2006 sprake was van een feit dat afwaardering rechtvaardigt. Het overlijden van [B] is immers niet als zodanig aan te merken, nu dat op 24 april 2008 plaatsvond. De beginselen van goed koopmansgebruik staan er dan ook aan in de weg dat in 2006 op deze vordering wordt afgeboekt.
4.7.
In het beroepschrift heeft eiseres in onderdeel C van haar conclusie nog het standpunt ingenomen dat indien de afboekingen fiscaal niet gevolgd worden, het belastbaar bedrag moet worden verminderd met de door haar ontvangen rentebedragen ter zake van de vorderingen op [A BEDRIJF] en [B]. Nu uit al het voorgaande volgt dat van afboekingen geen sprake kan zijn wegens goed koopmansgebruik (het primaire standpunt van verweerder), is er geen reden de rentebedragen buiten beschouwing te laten.
4.8.
Gelet op het voorgaande is het gelijk geheel aan verweerder. Niettemin zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar deels vernietigen, nu de in 1.4 vermelde ambtshalve vermindering pas in de beroepsfase heeft plaatsgevonden.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor het verschijnen ter zitting heeft de rechtbank geen punt in aanmerking genomen, nu de gegrondverklaring uitsluitend haar oorzaak vindt in de ambtshalve vermindering (zie 1.4 en 4.8).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • handhaaft de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de verliesbeschikking;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de aanslag en de heffingsrentebeschikking;
  • handhaaft de aanslag en de heffingsrentebeschikking zoals deze nader zijn vastgesteld bij ambtshalve vermindering van 13 april 2013;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 472;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. A. van Dongen en
mr. G.H. de Soeten, rechters, in tegenwoordigheid van drs. A.M. Jones, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.