In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, afdeling Privaatrecht, is er een geschil ontstaan tussen twee buren over een treurwilg die zich op het perceel van de gedaagde bevindt. De eiser, eigenaar van een aangrenzend perceel, heeft de gedaagde gesommeerd de treurwilg te verwijderen, omdat deze binnen twee meter van de erfgrens staat en overhangt op zijn perceel. De eiser stelt dat de boom in slechte staat verkeert en schade heeft veroorzaakt aan zijn eigendommen, waaronder een omheining en een pauwenhok. De gedaagde heeft echter betwist dat de boom gevaarlijk is en heeft aangegeven dat hij bereid is om de boom te snoeien en jaarlijks te laten controleren, maar niet om deze volledig te verwijderen.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis overwogen dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering van de eiser, omdat de treurwilg het gebruik van zijn perceel beperkt. De rechter heeft vastgesteld dat de eiser het recht heeft om het overhangende deel van de boom zelf te verwijderen, maar dat het aan de gedaagde is om dit te doen, gezien de omvang van de boom en de mogelijke gevolgen van een eigenmachtige verwijdering door de eiser. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis te beginnen met het verwijderen van het overhangende deel van de treurwilg, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet.
Daarnaast heeft de rechter de vordering van de eiser tot schadevergoeding afgewezen, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van de schade die door de treurwilg is veroorzaakt. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Het vonnis is op 29 april 2013 uitgesproken door de kantonrechter J.H. Gisolf.