ECLI:NL:RBNHO:2013:11143

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
C/14/144039 / FA RK 13-360
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderbijdrage en echtscheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2013 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 27 oktober 2009 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting niet betwist, waardoor de rechtbank het verzoek heeft toegewezen. Tevens is er een vaststellingsovereenkomst opgesteld, die door de rechtbank als ouderschapsplan is erkend en deel uitmaakt van de beschikking.

De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op €297,- per maand, te betalen door de man voor de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De man heeft voldoende draagkracht om deze bijdrage te betalen, terwijl de vrouw, met een inkomen onder bijstandsniveau, niet in staat is om een bijdrage te leveren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de zorgkorting, aangezien de minderjarige regelmatig bij de man verblijft.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in aanmerking komt voor huurtoeslag, waardoor zij de woonlasten kan dragen. De man heeft verweer gevoerd tegen de huurtoeslag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op het huurrecht van de woning.

De verzoeken van de vrouw om een partnerbijdrage van de man zijn afgewezen, omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om deze bij te dragen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man, na het betalen van de kinderbijdrage, nagenoeg geen financiële ruimte overhoudt voor een partnerbijdrage. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/14/144039 / FA RK 13-360
Beschikking van 11 december 2013 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.M.A. Mooijman, gevestigd te Hoorn,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, gevestigd te Hoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw met vaststellingsovereenkomst, ingekomen op
25 februari 2013;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 29 april 2013;
- het aanvullend verzoekschrift met nevenverzoek van de vrouw, ingekomen op 26 juli 2013;
- het verweerschrift op het aanvullend verzoekschrift met nevenverzoek van de man, ingekomen op 19 september 2013;
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 oktober 2013;
- het bericht met bijlagen van de man, eveneens ingekomen op 29 oktober 2013, en
- het faxbericht met bijlagen van de man, ingekomen op 1 november 2013.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 november 2013.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Mooijman voornoemd, en de man, bijgestaan door mr. Deijkers voornoemd.
1.3.
Gelet op de leeftijd van de minderjarige [minderjarige] is zij niet gehoord.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 27 oktober 2009 te [woonplaats] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.2.
Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst opgesteld. De vrouw heeft verzocht de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te beschouwen als een ouderschapsplan als bedoeld in artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Zij heeft verzocht te bepalen dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van de beschikking.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vrouw. De man heeft wel opmerkingen gemaakt met betrekking tot de uitvoering van de tussen partijen overeengekomen zorgregeling. Nu deze opmerkingen zien op de uitvoering van de zorgregeling leiden zij er, naar het oordeel van de rechtbank, niet toe dat het verzoek van de vrouw niet zou kunnen worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van het verzoek in het belang van [minderjarige] en zal het verzoek dan ook toewijzen als na te melden. De rechtbank wijst partijen er ten overvloede op dat zij de ouders van [minderjarige] zijn en dat zij zich dientengevolge dienen te houden aan de afspraken die zij met elkaar hebben gemaakt.
2.4.
Woning
2.4.1.
De vrouw heeft het huurrecht van de woning verzocht. Zij stelt dat zij niet voor urgentie in aanmerking komt en er daarom belang bij heeft om na de echtscheiding in de echtelijke woning te kunnen blijven wonen.
De man heeft daartegen verweer gevoerd. Hij verwacht dat de vrouw met ingang van 2014 niet meer in aanmerking kan komen voor huurtoeslag en dientengevolge niet in de echtelijke woning kan blijven wonen omdat de huur te hoog wordt.
2.4.2.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, begrijpt dat de rechtbank dat het de intentie van de vrouw is geweest om samen met [minderjarige] de echtelijke woning te verlaten omdat zij verwachtte in aanmerking te komen voor urgentie. Inmiddels is gebleken dat de vrouw niet in aanmerking komt voor urgentie. Daarnaast is gebleken dat de vrouw ook in 2014 in aanmerking komt voor een huurtoeslag zodat zij de woonlasten van deze woning ook daadwerkelijk kan betalen. Onder deze omstandigheden en met inachtneming van het feit dat partijen overeenstemming hebben dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn, ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van de vrouw met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning toe te wijzen.
2.5.
Kinderbijdrage
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderbijdrage) van [euro] 350,- per maand vast te stellen.
2.5.2.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [minderjarige] [euro] 350,- per maand bedraagt. De man heeft deze behoefte niet betwist. De behoefte van [minderjarige] staat derhalve als niet weersproken vast.
2.5.3.
De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te betalen. Hij heeft verzocht zijn draagkracht te berekenen op basis van de resultaten van de afgelopen drie jaren.
2.5.4.
Ingangsdatum
Bij beoordeling van de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage stelt de rechtbank voorop dat de vrouw geen ingangsdatum heeft verzocht voor de door de man te betalen bijdrage. Nu in het kader van een voorlopige voorzieningen procedure bij beschikking van 24 januari 2013 is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage zal betalen van [euro] 350,- per maand ziet de rechtbank aanleiding in de onderhavige procedure als ingangsdatum de datum te nemen waarop de onderhavige beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dit impliceert dat de ingangsdatum is gelegen na
1 april 2013. De Werkgroep Alimentatienormen adviseert de draagkracht van een onderhoudsplichtige vanaf 1 april 2013 vast te stellen aan de hand van een forfaitaire benadering. Partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom van dit voorstel dient te worden afgeweken. De rechtbank zal de draagkracht van de man dan ook berekenen aan de hand van het forfaitaire systeem.
2.5.5.
Draagkracht man
2.5.5.1. Partijen verschillen van mening van welke winst uit onderneming aan de zijde van de man dient te worden uitgegaan. De vrouw stelt dat aangesloten dient te worden bij het uitgangspunt zoals dat ook in de voorlopige voorzieningen procedure door de rechtbank is ingenomen te weten dat uit dient te worden gegaan van het resultaat van het jaar 2011. Dit komt volgens de vrouw overeen met het gemiddelde resultaat over de jaren 2010 tot en met 2012. De vrouw acht het redelijk dat rekening wordt gehouden met een verdiencapaciteit van [euro] 33.605,- per jaar.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het bepalen van zijn draagkracht uit dient te worden gegaan van het gemiddelde over de laatste drie jaren. De rechtbank begrijpt daaruit dat de man zich op het standpunt stelt dat uit dient te worden gegaan van het gemiddelde over de jaren 2011 tot en met 2013.
Uit de door de man overgelegde jaarstukken blijkt dat de man in 2010 een resultaat in zijn onderneming heeft gehad van [euro] 25.352,- in 2011 van [euro] 33.652,-, in 2012 van [euro] 41.813,- en in 2013 over de eerste drie kwartalen van [euro] 20.200,-. Indien het resultaat over 2013 wordt geëxtrapoleerd naar een jaar zou het resultaat over geheel 2013 afgerond [euro] 27.000,- bedragen. Indien, zoals de man heeft voorgesteld, de draagkracht van de man wordt berekend over het gemiddelde resultaat over de jaren 2011 tot en met 2013 dan levert dit een gemiddeld resultaat op van [euro] 34.155,-. De rechtbank acht het redelijk de draagkracht van de man te baseren op een resultaat van
[euro] 34.155,- bruto per jaar. Bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank voorts rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de inkomensafhankelijke bijdrage premie Zorgverzekeringswet die de man als ondernemer dient te betalen.
2.5.5.2. Op basis van het vorenstaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man
[euro] 2.320,- per maand. Dit inkomen kan worden verminderd met netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. De man heeft weliswaar gesteld dat hij een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering dient te betalen, maar heeft daarvan geen stukken overgelegd. Ook niet nadat hij na de mondelinge behandeling in de gelegenheid is gesteld deze stukken alsnog aan de rechtbank te zenden. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding het besteedbaar inkomen van de man met een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering te verminderen.
2.5.5.3. Op basis van de draagkrachttabel heeft de man een draagkracht van
70 [procent] ( [euro] 2.320,- -/- [0,3 X [euro] 2.320,- + [euro] 850,-)] is [euro] 542,- per maand. De man kan aanspraak maken op een fiscaal voordeel van [euro] 41,- per maand zodat zijn totale draagkracht om een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] te betalen [euro] 583,- per maand bedraagt.
2.5.6.
Draagkracht vrouw
Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zij een inkomen heeft van [euro] 608,75 netto per maand. Dit is door de man verder niet betwist. Het inkomen van de vrouw ligt onder bijstandsniveau zodat zij niet in staat is een bijdrage ten behoeve van de kinderen te betalen.
2.5.7.
Zorgkorting
2.5.7.1. Uit de vaststellingsovereenkomst van partijen blijkt dat [minderjarige] iedere week een dag bij de man is. Daarnaast verblijft [minderjarige] op woensdag van 17.00 uur tot 18.30 uur bij de man. Gelet op deze zorgregeling acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met een zorgkorting van 15 [procent] over de behoefte van [euro] 350,- per maand, derhalve van [euro] 53,- per maand.
2.5.7.2. De zorgkorting vermindert de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige] . De man dient derhalve een bijdrage te betalen van ( [euro] 350,- -/- [euro] 53,- =) [euro] 297,- per maand. Gelet op de draagkrachtberekening van de man is hij daadwerkelijk in staat deze kinderbijdrage te betalen. Op basis van het vorenstaande acht de rechtbank een bijdrage van [euro] 297,- per maand ten behoeve van [minderjarige] in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende dan ook vaststellen.
2.6.
Partnerbijdrage
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van [euro] 205,- per maand vast te stellen.
De man heeft bestreden de draagkracht te hebben de verzochte bijdrage te kunnen voldoen.
2.6.2.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in de zogenaamde “eerste termijn” vraagtekens gesteld bij de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage. Deze stelling heeft hij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling ingenomen. De man is tijdens de mondelinge behandeling verder niet op deze stelling terug gekomen.
Nu de man zijn stelling pas tijdens de mondelinge behandeling heeft ingenomen, heeft hij de vrouw geschaad in haar mogelijkheden om erop te reageren. Nu de man verder zelf ook op zijn stelling niet is teruggekomen, gaat de rechtbank aan de stelling voorbij en stelt vast dat de behoefte van de vrouw aan de gevraagde partnerbijdrage niet is weersproken.
2.6.3.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man om een partnerbijdrage aan de vrouw te betalen gaat de rechtbank uit van hetzelfde resultaat uit onderneming als voor het vaststellen van de kinderbijdrage. De rechtbank vermindert deze winst met de bijtelling van de auto van de zaak die de man heeft. De rechtbank acht het redelijk uit te gaan van de geschatte bijtelling over 2013 van [euro] 5.454,- per jaar nu dit overeenkomt met de voorgaande jaren. De rechtbank houdt voorts rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de inkomensafhankelijke bijdrage premie Zorgverzekeringswet die de man als ondernemer dient te betalen. Nu de man geen bewijsstukken heeft aangeboden van de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering die hij stelt te betalen, houdt de rechtbank daarmee geen rekening.
2.6.4. Aan de lastenzijde houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat met betrekking tot de woonlasten van de man rekening kan worden gehouden met een huur van
[euro] 670,- per maand zodat de rechtbank van deze woonlast zal uitgaan. De rechtbank houdt voorts rekening met een premie ziektekostenverzekering van [euro] 107,- per maand. Met betrekking tot de kosten omgangsregeling houdt de rechtbank rekening met voormelde zorgkorting van [euro] 53,- per maand.
2.6.5.
Op grond van bovenstaande overwegingen heeft de man een besteedbaar inkomen van
[euro] 1.933,- per maand en een draagkrachtloos inkomen van [euro] 1.502,- per maand. De draagkrachtruimte bedraagt [euro] 431,- per maand, waarvan 60 [procent] beschikbaar is voor betaling van een partnerbijdrage, derhalve een bedrag van [euro] 259,- per maand. Rekening houdend met de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [minderjarige] en het fiscaal voordeel dat hij daarvan ontvangt, resteert er voor de man nagenoeg geen draagkracht (op basis van de bovenstaande draagkrachtberekening kan de man aan de vrouw een partnerbijdrage betalen van [euro] 5,- bruto per maand) om een partnerbijdrage aan de vrouw te betalen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [woonplaats] op 27 oktober 2009;
3.2.
bepaalt dat het aangehechte vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres woning] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
bepaalt dat de man [euro] 297,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
verklaart de beslissing, behoudens ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 december 2013.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.