In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie na hun echtscheiding. Partijen waren op 10 juni 1994 met elkaar gehuwd, maar hun huwelijk is op 16 juli 2010 ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee minderjarigen geboren. De man verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderbijdrage te verlagen en de partnerbijdrage op nihil te stellen, omdat hij meende dat de eerdere beschikking niet aan de wettelijke maatstaven voldeed en hij financiële problemen ondervond. De vrouw daarentegen verzocht om een verhoging van de kinderbijdrage.
De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van relevante wijzigingen in de omstandigheden die een verlaging van de kinderbijdrage rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de man, bijgestaan door een advocaat, eerder een overeenkomst had gesloten over de alimentatie en dat zijn stellingen over financiële druk en de lagere behoefte van het tweede kind niet voldoende onderbouwd waren. Ook het verzoek van de vrouw om de kinderbijdrage te verhogen werd afgewezen, omdat zij geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die deze verhoging rechtvaardigden.
Daarnaast heeft de rechtbank de man veroordeeld in de proceskosten, omdat hij de vrouw lichtvaardig in de procedure had betrokken zonder relevante wijzigingen van omstandigheden aan te voeren. De kosten werden begroot op een totaal van 904 euro aan advocaatkosten en 74 euro aan griffierecht. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.