4.3.De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen vergaart. Voorts dienen op grond van artikel 3:46 van de Awb besluiten te berusten op een deugdelijke motivering, wat betekent dat de motivering het besluit moet kunnen dragen. Belangrijke aspecten van het motiveringsvereiste zijn enerzijds de juiste vaststelling van de feiten en omstandigheden en anderzijds dat de vaststelling van de feiten en omstandigheden dient te leiden, althans kan leiden, tot de genomen beslissing.
Een inbreuk op grondrechten zoals het huisrecht dient goed gemotiveerd zijn. Bij de toetsing van het bestreden besluit moet de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden op basis van daartoe geëigende stukken kunnen vaststellen, teneinde het bestreden besluit te kunnen toetsen. Het door de verweerder in te vullen RiHG is een belangrijk hulpmiddel bij de beoordeling van de vraag of de aanwezigheid in de woning van de persoon die het besluit betreft ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert in de zin van artikel 2 van de Wth.
Artikel 2, vierde lid, van de Wth bepaalt dat het huisverbod in ieder geval bevat:
a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het huisverbod geldt;
b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en;
c. de namen van de personen ten aanzien van wie het huisverbod om contact op te nemen geldt.
In uitwerking van artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wth is in artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod (hierna: het Besluit) en de daarbij behorende bijlage vermeld welke feiten en omstandigheden de burgemeester betrekt bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd.
Deze feiten en omstandigheden hebben betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Onder de feiten en omstandigheden, bedoeld onder a, worden mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging.
Gelet op de inhoud van het aan eiser overhandigde bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan het gestelde in artikel 2, vierde lid, onder b, van de Wth in samenhang met artikel 2 van het Besluit. Uit het besluit blijkt niet hoe het incident is verlopen. Niet vermeld is dat de man de melding heeft gedaan, dat de vrouw gewond zou zijn en welk letsel is vastgesteld. Ook is onvermeld gebleven dat er een ambulance is opgeroepen en dat de vrouw vervolgens een nacht in het ziekenhuis heeft doorgebracht. De rechtbank stelt vast dat de door de politiebeambte ter zitting gegeven verklaring inzake het verloop van de gebeurtenissen welke heeft geleid tot het opleggen van het huisverbod niet als zodanig in het besluit is verwerkt. Daarmee is voor (onder andere) eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke gronden de oplegging van het huisverbod berust en daarmee is hij in zijn verdediging geschaad. Derhalve kan het besluit in rechte geen stand houden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
De rechter ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de feiten en omstandigheden zoals deze uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken en in onderlinge samenhang bezien, voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de medebewoner(s), in dit geval de vrouw. De door verweerder deels voor het eerst ter zitting genoemde risicofactoren rechtvaardigen deze conclusie. De door de vrouw tegenover de politie geschetste situatie over de wijze van samenwoning duidt op een duurzaam ernstig verstoorde relatie. Uit het RiHG blijkt dat de man eveneens heeft verklaard dat er sprake is van langdurige relatieproblemen. De grief van de man dat de informatie over het verloop van het incident van één enkele bron, te weten de vrouw, komt, en daarom reeds niet kan leiden tot een huisverbod, slaagt niet. Onderdelen van de verklaringen van de vrouw worden gestaafd door de politie, zoals de constatering in het proces-verbaal van bevindingen van de politie ter plaatse op 15 juni 2013, de aangiften en meldingen in het politiesysteem, de genoemde antecedenten, alsmede de verklaring van de HOvJ ter zitting. Daarbij is van belang dat er al eerder acht meldingen van huiselijk geweld zijn geweest en het gezin, in verband met de uithuisplaatsing van hun zoon op een geheim adres, bekend is bij Bureau Jeugdzorg. Niet in geding is dat de vrouw letsel aan haar hoofd had toen de politie arriveerde, ongeacht hoe dit letsel is ontstaan. Zij klaagde voorts over pijn. Dit heeft ertoe geleid dat zij in verband met haar zwangerschap ter observatie diende te worden opgenomen in het ziekenhuis. De rechtbank is van oordeel dat de politie niet ten onrechte heeft mogen menen te moeten ingrijpen in de bestaande situatie waarbij de vrouw aangaf dat zij vreesde voor haar veiligheid en dat van haar ongeboren kind. De enkele ontkenning van de man dat hiervoor aanleiding was leidt niet tot een ander oordeel.
Verweerder dient alvorens over te gaan tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod een belangenafweging te maken en daarbij alle van belang zijnde omstandigheden mee te wegen. Gelet op het geheel van feitelijke omstandigheden zoals ter zitting gebleken, heeft verweerder in het onderhavige geval aan het belang (van veiligheid) van de vrouw in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van eiser bij een ongestoord gebruik van de woning. Dit mede gelet op het doel van de wet, te weten acute dreiging het hoofd te bieden en hulpverlening op gang te brengen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond wordt verklaard, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, omdat het materieel gezien draagkrachtig is.
Nu de rechtsgevolgen in stand worden gelaten ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding en zal het verzoek van eiser daartoe worden afgewezen.
Nu het beroep gegrond is verklaard, wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
[euro] 944,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt [euro] 472,--) als kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2013;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van[euro] 944,00;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van H.M. Zonneveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.