ECLI:NL:RBNHO:2013:10109

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
2422961 KG EXPL 13-125
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van woonbegeleider wegens grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft de kantonrechter op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een woonbegeleider, hierna te noemen [werknemer], en de stichting waar hij werkzaam was. [werknemer] was op staande voet ontslagen vanwege vermeend grensoverschrijdend gedrag tegenover bewoners van de zorginstelling. Het ontslag volgde na een onderzoek dat door de stichting was ingesteld naar aanleiding van meldingen van collega's. [werknemer] vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn salaris, stellende dat het ontslag nietig was omdat de stichting het beginsel van hoor en wederhoor niet had gerespecteerd.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet in stand kon blijven. De rechter stelde vast dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat het ontslag gerechtvaardigd was, omdat er geen adequaat hoor- en wederhoor was toegepast. Dit betekende dat de deugdelijkheid van de argumenten die aan het ontslag ten grondslag lagen, niet goed kon worden geverifieerd zonder een uitgebreider onderzoek. De kantonrechter concludeerde dat er geen plaats was voor een dergelijk onderzoek in het kort geding, en dat de stichting in beginsel gehouden was tot doorbetaling van het loon van [werknemer].

De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen [werknemer] en de stichting. De rechter oordeelde dat de stichting, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten moest worden veroordeeld. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de stichting onmiddellijk moest voldoen aan de veroordelingen, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2422961 \ KG EXPL 13-125 WD
Uitspraakdatum: 29 oktober 2013
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[naam]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in kort geding
hierna te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. J.G. Schmidt
tegen
de stichting [naam stichting]
gevestigd te [plaats]
gedaagde in kort geding
hierna te noemen: de stichting
gemachtigde: mr. D. van der Pol.

1.Het procesverloop

[werknemer] heeft bij dagvaarding d.d. 11 oktober 2013 een voorziening gevorderd.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 15 oktober 2013, alwaar zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, met dien verstande dat voor de stichting zijn verschenen de heer [A], lid van de raad van bestuur van de stichting en [B], zorgmanager van de locatie [locatie X] van de stichting.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft [werknemer] nog aanvullende producties ingediend.
De stichting heeft tegen de vordering verweer doen voeren aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
De stichting is een aanbieder van zorg op antroposofische grondslag. Zij beheert onder meer te [plaatsnaam] de locatie [locatie X], een woon- en werkgemeenschap waar ruim 100 jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking wonen, naar school gaan en werken.
2.2.
[werknemer] is op 15 oktober 2007 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de stichting in de functie van woonbegeleider. Deze arbeidsovereenkomst is na een jaar omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [werknemer] is aangesteld op de locatie [locatie X], alwaar hij is belast met de zorg voor en begeleiding van cliënten/ bewoners met een relatief zware verstandelijke beperking.
2.3.
Medio 24 september 2013 is de direct leidinggevende van [werknemer] benaderd door directe collega’s van [werknemer] inzake vermeend grensoverschrijdend gedrag van [werknemer] tegenover verschillende bewoners van [locatie X], die aan zijn zorg waren toevertrouwd.
2.4.
[werknemer] is op 24 september 2013 met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld.
2.5.
De stichting heeft vervolgens een onderzoek ingesteld.
2.6.
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de stichting [werknemer] in een persoonlijk onderhoud op 1 oktober 2013 op staande voet ontslagen. Bij brief van dezelfde datum heeft de stichting aan [werknemer] dit ontslag bevestigd.
2.7.
Bij brief van 4 oktober 2013 heeft [werknemer] de nietigheid van het op 1 oktober 2013 gegeven ontslag op staande voet ingeroepen. Tevens heeft [werknemer] de stichting verzocht hem weer toe te laten tot de overeengekomen arbeid. Hierop heeft de stichting niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] vordert bij wege van voorziening ex artikel 254 lid 4 BRv bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, veroordeling van de stichting:
- [werknemer] toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen arbeid, op straffe van een dwangsom;
- tot doorbetaling van het loon van € 2.451,00 bruto per maand totdat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
[werknemer] voert daartoe, voor zover van belang, het volgende aan.
Het gegeven ontslag op staande voet is nietig. De incidenten die de stichting aan dit ontslag ten grondslag legt, rechtvaardigen niet de onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gelet op het beroep op de nietigheid van het gegeven ontslag, duurt de arbeidsovereenkomst nog voort en dient [werknemer] in de gelegenheid te worden gesteld zijn werkzaamheden te hervatten. Voorts is de aanspraak van [werknemer] op doorbetaling van loon blijven voortbestaan, aldus [werknemer].
3.3.
De stichting verweert zich tegen de vordering op, kort gezegd, de navolgende gronden. Het ontslag op staande voet is op goede gronden gegeven. Gelet op het gedrag van [werknemer] tegenover de bewoners kon voortduring van de arbeidsovereenkomst niet worden gevergd. Er is sprake van mishandeling, althans van zeer grensoverschrijdend gedrag. De arbeidsovereenkomst is per direct op 1 oktober 2013 beëindigd en [werknemer] komt dus geen vordering toe, aldus de stichting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken.
4.2.
Uit het over en weer betoogde, de overgelegde stukken en de omstandigheid dat de onderhavige procedure zich niet leent voor (nadere) bewijsvoering is de kantonrechter voorshands, rekeninghoudende met de vermoedelijke beslissing in de eventueel te entameren bodemzaak, het volgende van oordeel.
4.3.
Behoudens voor zover het ontslag op staande voet overeind blijft, is de stichting, in beginsel, gehouden tot betaling van loon en tot het bieden van een gelegenheid van [werknemer] om de overeengekomen arbeid te verrichten. Derhalve dient te worden beoordeeld in hoeverre de verwachting bestaat dat het ontslag op staande voet in een eventuele bodemprocedure stand houdt.
4.4.
In dat kader is van belang dat niet in geschil is dat de bewonersgroep die aan de zorg van [werknemer] was toevertrouwd, zich kenmerkt door verschillende vormen van “extreme gedragsproblematiek”, zoals nader omschreven in het als productie 5B door [werknemer] overgelegde cliëntenprofiel AWBZ. Evenmin is in geschil dat fysiek ingrijpen niet altijd is te vermijden, waarmee overigens niet is gezegd dat elk fysiek ingrijpen door de beugel kan.
4.5.
Met inachtneming van het voorgaande dient per specifiek geval te worden onderzocht in hoeverre het handelen van [werknemer] onder de gegeven omstandigheden (nog) als passend kan worden beschouwd en, zo neen, welke consequenties hieraan voor [werknemer] zijn verbonden. Dat bij dit onderzoek hoor en wederhoor moet worden toegepast en [werknemer] de gelegenheid moet krijgen om zich tegen de beschuldigingen deugdelijk te verweren, staat niet ter discussie.
4.6.
In onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat dit hoor en wederhoor op 24 september 2013 en 1 oktober op een juiste wijze is toegepast.
Op 24 september 2013 is [werknemer] zonder gebleken inhoudelijke aankondiging van de groep gehaald.
Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd, al dan niet onder verwijzing naar het door de stichting opgestelde gespreksverslag van 1 oktober 2013 (productie 4 van de stichting), blijkt evenmin dat aan [werknemer] de gelegenheid is geboden om zich vooraf inhoudelijk voor te bereiden op dan wel zich te beraden over hetgeen hem allemaal door de stichting feitelijk wordt verweten. Daarbij komt dat uit eerdergenoemd gespreksverslag lijkt te volgen dat de stichting al voorafgaande aan het gesprek van 1 oktober 2013 – en dus voor kennisname van de eventuele zienswijze van [werknemer]- had besloten tot onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
4.7.
Bijkomende factor van belang is dat ten tijde van de mondelinge behandeling op 15 oktober 2013 het naar aanleiding van de aangifte van de stichting te verrichten politieonderzoek nog moest plaatsvinden en de (voorlopige) resultaten daarvan nog steeds niet bekend zijn.
4.8.
Als gevolg van al het voorgaande kan in dit geding verificatie van de deugdelijkheid van de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde argumenten niet goed plaatsvinden zonder een uitgebreid nog te voeren onderzoek naar de feitelijke toedracht van de verschillende afzonderlijke incidenten. Voor een dergelijk onderzoek is geen plaats in onderhavige kort geding procedure.
4.9.
Gezien deze stand van zaken is op dit moment niet gerechtvaardigd de verwachting dat een eventuele bodemrechter het ontslag op staande voet in stand zal laten. Derhalve dient het beroep op dit ontslag door de stichting in deze procedure als ongegrond terzijde worden geschoven.
4.10.
De vordering tot loonbetaling, waartegen voor het overige geen verweer is gevoerd, ligt voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de gevorderde termijnstelling wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
4.11.
Met betrekking tot de vordering tot wedertewerkstelling wordt als volgt overwogen. Gelet op wat [werknemer] hierover ter zitting heeft verklaard, zal deze vordering niet als ingetrokken worden beschouwd.
Gezien de beschuldigingen en de onrust die terugkeer van [werknemer] kan veroorzaken bij collega’s en bewoners/cliënten, kan thans niet worden gevergd dat [werknemer] tot het werk wordt toegelaten, ook niet op een andere locatie. Immers, zoals ter zitting door beide partijen is aangegeven, is er sprake van een vertrouwensbreuk. Eerst zullen de (voorlopige) uikomsten van het onderzoek moeten worden afgewacht, waarna partijen in overleg zullen treden. De vordering tot wedertewerkstelling ligt hiermee voor afwijzing gereed.
4.12.
De stichting, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen, zal in de kosten van dit geding worden veroordeeld.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
Veroordeelt de stichting om aan [werknemer] tegen kwijting te betalen de het salaris van € 2.451,00 bruto per maand vanaf 1 oktober 2013 tot het moment dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
Veroordeelt de stichting in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 719,13 aan verschotten [inclusief BTW] en op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van [werknemer], waarover de stichting geen BTW verschuldigd is.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2013.
De griffier
De kantonrechter