Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De uitgangspunten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing in kort geding
29 oktober 2013.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een woonbegeleider, hierna te noemen [werknemer], en de stichting waar hij werkzaam was. [werknemer] was op staande voet ontslagen vanwege vermeend grensoverschrijdend gedrag tegenover bewoners van de zorginstelling. Het ontslag volgde na een onderzoek dat door de stichting was ingesteld naar aanleiding van meldingen van collega's. [werknemer] vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn salaris, stellende dat het ontslag nietig was omdat de stichting het beginsel van hoor en wederhoor niet had gerespecteerd.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet in stand kon blijven. De rechter stelde vast dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat het ontslag gerechtvaardigd was, omdat er geen adequaat hoor- en wederhoor was toegepast. Dit betekende dat de deugdelijkheid van de argumenten die aan het ontslag ten grondslag lagen, niet goed kon worden geverifieerd zonder een uitgebreider onderzoek. De kantonrechter concludeerde dat er geen plaats was voor een dergelijk onderzoek in het kort geding, en dat de stichting in beginsel gehouden was tot doorbetaling van het loon van [werknemer].
De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, omdat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen [werknemer] en de stichting. De rechter oordeelde dat de stichting, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten moest worden veroordeeld. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de stichting onmiddellijk moest voldoen aan de veroordelingen, ondanks mogelijke hoger beroep.