In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die als groepsleidster in de kinderopvang werkzaam was, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich op 21 januari 2006 ziek gemeld en ontving vanaf 10 mei 2009 een WIA-uitkering. Het UWV had een werkplan voor haar re-integratie opgesteld, maar eiseres betwistte de opgelegde re-integratieverplichtingen. Ze stelde dat haar medische situatie was verslechterd en dat het UWV geen deugdelijk onderzoek had gedaan naar haar mogelijkheden tot re-integratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 augustus 2013, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, maar de gemachtigde van het UWV wel aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat het werkplan van het UWV moet worden beschouwd als een re-integratievisie, zoals voorgeschreven in de Wet WIA. De rechtbank concludeerde dat het UWV verplicht was om een re-integratievisie op te stellen, ook al was eiseres op dat moment 80-100% arbeidsongeschikt. De rechtbank oordeelde dat het werkplan geen concrete verplichtingen voor eiseres bevatte en dat het UWV ten onrechte had aangenomen dat het werkplan een besluit was waartegen bezwaar openstond. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het UWV. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het UWV om een re-integratievisie op te stellen, zelfs in gevallen van volledige arbeidsongeschiktheid, en de noodzaak om concrete verplichtingen voor de betrokkenen vast te leggen in een re-integratieplan. De rechtbank stelde dat de re-integratievisie niet als een besluit kan worden beschouwd zolang er geen concrete verplichtingen zijn geformuleerd.