ECLI:NL:RBMNE:2025:977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
11407017 \ UC EXPL 24-7743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrechtelijke toetsing van sportschoolabonnement en algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen een besloten vennootschap, handelend onder de naam [handelsnaam], en een gedaagde partij die een sportschoolabonnement had afgesloten. De eisende partij vorderde betaling van openstaande termijnen en bijkomende kosten, maar de gedaagde partij was niet verschenen. De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van essentiële informatieplichten en bedingen in de algemene voorwaarden beoordeeld. De rechter constateerde dat de informatieplichten zijn nageleefd, maar dat enkele bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend waren voor de consument. Dit leidde tot de vernietiging van het incassokostenbeding en het rentebeding. Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 90,00 aan achterstallige termijnen en € 303,54 aan proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11407017 UC EXPL 24-7743 CD/942
Verstekvonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eieres] B.V., mede handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: LegalSteps B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om een bedrag aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft in een sportschool een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij (al dan niet na stilzwijgende verlenging van de oorspronkelijke overeenkomst) gedurende onbepaalde tijd sporten, voor een vast bedrag per maand, met een opzegtermijn van één maand.
2.2.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Daarin is onder meer opgenomen dat de sportschool de administratie en inning van abonnementstermijnen heeft overgedragen aan de eisende partij.
2.3.
Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan. Die is ondanks aanmaning niet ingelost.
2.4.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om drie openstaande termijnen plus een aanvullend in rekening gebracht bedrag aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf (de sportschool) en een consument (de gedaagde partij). Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Als die bepalingen niet zijn nageleefd, of als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt om dat te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. In de regel zal dan (een deel van) de vordering moeten worden afgewezen.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de sportschool bij het aangaan van de overeenkomst de nodige informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst in de sportschool is gesloten, zijn de informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De kantonrechter constateert dat de toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd.
3.3.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten zoals de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de beoordeling van de ingestelde vordering. In dit geval gaat het met name om het beding in artikel 4.7, waarin contractuele regelingen zijn vastgelegd over de verschuldigdheid van rente en incassokosten.
3.4.
Voor de kantonrechter het beding in artikel 4.7 van de algemene voorwaarden beoordeelt, overweegt hij nog dat de algemene voorwaarden geen (althans geen onredelijk bezwarend) beding bevatten ten aanzien van de gevorderde achterstallige maandtermijnen, in acht nemend dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, die op ieder moment door de gedaagde partij kan worden opgezegd. Dit deel van de vordering komt de kantonrechter ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat drie keer het overeengekomen termijnbedrag toewijsbaar is.
3.5.
De eisende partij vordert bovenop (één van) de termijnen een aanvullend bedrag. Dat deel van de vordering wordt afgewezen, omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien op grond waarvan de gedaagde partij dat aanvullende bedrag verschuldigd zou zijn.
3.6.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter dat in artikel 4.7 van de algemene voorwaarden is bedongen dat administratie- en incassokosten in rekening kunnen worden gebracht zodra een incassotraject moet worden gestart. Daar is aan toegevoegd dat de incassokosten worden berekend conform de wettelijke staffel.
3.7.
De kantonrechter overweegt in dit verband dat de omvang van de in rekening te brengen vergoeding wettelijk is beperkt in artikel 6:96 lid 5 en lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). Bovendien heeft de wetgever in artikel 6:96 lid 6 BW benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.8.
De tekst van het beding in artikel 4.7 van de algemene voorwaarden sluit niet uit dat de incassokosten meteen al zijn verschuldigd, terwijl de wettekst voorschrijft dat de incassokosten pas ná het verstrijken van de in de veertiendagenbrief genoemde termijn verschuldigd worden. Bovendien is in het beding niet alleen de wettelijke incassokostenvergoeding bedongen, maar daarnaast ook nog een vergoeding voor administratiekosten. Feitelijk gaat het ook daarbij om een vergoeding die is verschuldigd bij een betalingsachterstand, waarvoor dus de wettelijke regeling van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW en het Besluit geldt. Deze contractuele regeling leidt, alle bedongen vergoedingen bij elkaar opgeteld, tot een te vroeg verschuldigde en bovendien hogere vergoeding dan de vergoeding conform het Besluit. Aldus wijkt het beding ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en kan het oordeel niet anders luiden dan dat het beding onredelijk bezwarend is. Om die reden wordt het incassokostenbeding vernietigd en moet de gevorderde incassokostenvergoeding worden afgewezen.
3.9.
Het beding in artikel 4.7 bevat ook een regeling voor de vergoeding van rente: een consument met een betalingsachterstand is vanaf het intreden van het verzuim 1% rente per maand verschuldigd, of de wettelijke rente als die hoger is. De bedongen rente is hoger dan de wettelijke rente voor handelstransacties was op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Een rechtvaardiging voor dit verschil is niet gesteld of gebleken. Door die hoge bedongen rente wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoord. Om die reden is het rentebeding onredelijk bezwarend en wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moet de gevorderde rentevergoeding worden afwezen, ook al is die vordering beperkt tot de wettelijke rente voor consumententransacties.
3.10.
Al met al is dus 3 x € 30,00 = € 90,00 toewijsbaar aan achterstallige termijnen.
3.11.
Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen, is de eisende partij wel terecht tot dagvaarden overgegaan. Gebleken is immers dat zij een vordering op de gedaagde partij heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld.
3.12.
De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten € 20,00
Totaal € 303,54

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 90,00 aan de eisende partij te betalen;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.